uitgezette buis en onbeschubde, van binnen behaarde keel;
lobben ineengedraaid, naar rechts dekkend in den knop!
Meeldraden onder den top in de buis besloten; helm-
knoppen spits; helmhokjes aan de basis zonder aanhangsels.
Schijf gevormd uit 2 groote klieren of schubben,
die met de vruchtbladen afwisselen. Eierstok bestaande
uit 2 vrije vruchtbladen; stijl draadvormig; stempel verdikt
met een korte spits; eitjes in elk vruchtblad 2,
vastgehecht aan weerszijden van eene sterk naar binnen
gedrongen zaadlijst. Steenvruchten ellipsoidisch ofeenigs-
zins scheef, met kleverig vruchtvleesch en zeer dunnen
steenwand, zittend, eén of twee tot ontwikkeling komend,
glimmend zwart, éénhokkig, met een of twee zaden (volgens
sommige schrijvers soms tweehokkig, tweezadig).
Zaden zonder kiemwit; zaadlobben vleezig.
Onbehaarde boomen of heesters. Bladeren tegenovergesteld,
vliezig of min of meer lederachtig, vinnervig.
Bloemen wit of rosé, aan korte 2—B-spletige, veel-
of weinig-bloemige bijschermen, welker as dikwijls knoop-
achtig verdikt is door de overblijfsels der schutbladen.
Aantal soorten ~S7 in Malakka en Nederlandsch Indie. Hieronder
behooren vooreerst die, welke in Miquel’s Flora tot het geslacht
Kopsia gebracht waren, vervolgens die van Calpicarpum Don. Bij
de eerste komt meestal slechts één der vruchten tot ontwikkeling,
bij de tweede heide. Twijfelachtig is het of niet een geslachtsverschil
moet aangenomen worden in de afwijkende vrucht van Kopsia
- cdbiflorct (Calpicarpum albiflorum T. et B.') uit Ceram, welks driehoekige
in drogen toestand lederachtige vrucht van de eivormige
vruchtjes van Kopsia arborea BI. zeer sterk verschilt.
18. LOCHN ERA Beichenb.
Kelk 5-deelig, zonder klieren, met smalle, priemvormige,
in den knop dakpanswijze dekkende segmenten. Bloemkroon
trompetvormig, met cilindrische, bij de meeldraden
een weinig verwijde buis, van binnen onder de meeldraden
met teruggeslagen haren en met een vernauwde
monding, welks rand verdikt is en een ring van naar
boven gerichte haren draagt; lobben 5, groot, in den
knop gedraaid en naar links dekkend. Meeldraden in
den top van de buis besloten; helmknoppen aan de basis
kort pijl vormig, van achteren vastgehecht aan den zeer
korten helmdraad, met langwerpige, naar den stempel
gekeerde helmhokjes en een helmbindsel dat niet buiten
deze uitsteekt. Schijf bestaande uit 2 cilindrische klieren,
die met de vruchtbladen afwisselen, aanvankelijk langer
dan het vrije deel hiervan. Vruchtbladen vrij van de
basis tot aan den voet van den draadvormigen stjjl;
stijltop gevormd uit een dikke, in het midden eenigszins
samengetrokken schijf, welke van boven aan den rand
uitstaande korte haren draagt en waarvan het bovenvlak
wordt ingenomen door een 2-lobbig, met talrijke papillen
bezet kussen, terwijl van onderen van den rand een
breede vliezige ring om den stijl omlaag hangt; eitjes in
elk hokje oo-, in 2 rijen. Kokervruchten 2, cilindrisch,
zachtharig, schuin uitgespreid. Zaden langwerpig cilindrisch,
aan weerszijden afgeknot, knobbelig, aan de afgeplatte
buikzijde met eene gleuf, in welks midden de zaadstreng
is vastgeheebt; kiemwit vleezig; zaadlobben eivormig,
kiemworteltje kort, naar boven gericht.
Zachtharige heesters of onbehaarde kruiden, met tegenoverstaande
bladeren en in de bladoksels zittende rosé
of witte bloemen.
Aantal soorten 3, in Amerika, Madagascar en Engelsch Indië.
De Amerikaansche soort, L. rosea Beichenb., een heester met witte,
rosé of roode bloemen, wordt op Java veel gekweekt. Bij Bentham
en Hookf.R wordt het geslacht bij Vinca L. getrokken. De bouw van
de bloem bij dit geslacht is echter geheel anders nl. bestaan de meeldraden
hier uit een breeden helmdraad, die naar boven overgaat
in het even breede helmbindsel, dat aan de binnenzijde de kleine
helmhokjes bevat en op zijde en van boven daar ver buiten uitsteekt
; de stempelschijf draagt van boven lange haarbundels, doch
heeft geen vliezigen ring, die den stijl omgeeft.
19. PL UM E R IA L.
Kelk klein, met eene vleezige, min of meer met den
eierstok vergroeide buis, 5-spletig, zonder klieren en met
stompe, breede, in den knop weinig dakpanswijze dekkende
slippen. Bloemkroon trechtervormig, met dunne
cilindrische, bij de meeldraden weinig uitgezette buis en
zonder schubben in de keel; lobben 5, langwerpig, in
den knop naar links ineengedraaid en naar links dekkend.
Meeldraden nabij de basis in de buis besloten; helmknoppen
langwerpig, vrij stomp, zonder aanhangsels aan
de basis der helmhokjes. Schijf ontbrekend (of vleezig en