Tribus I. Cheloncae. Bloemen in bijschermen of in aren met
tegenoverstaande bloemen. Meeldraden 4. Heesters (Geslachten van
Nederlandsch Indië).
1. Wightia. Kelk blokvormig, onregelmatig, 3—4-lobbig. Bloemkroon
2-lippig, bovenlip opgericht, onderlip uitgespreid. Meeldraden
buiten de bloemkroon uitstekend. Bloemen in tot okselstandige
bloeispietsen verbonden bijschermen. Klimmende heesters.
2. Brookea. Kelk buisvormig, 4—5-tandig. Bloemkroon 2-lippig,
met gelijke uitgespreide lobben. Meeldraden binnen de bloemkroon
besloten. Bloemen tegenovergesteld aan eindelingsche aren.
Heesters.
Tribus II. (üratioleae. Bloemen alleenstaand of in trossen,
zelden in bebladerde eindelingsche aren. Kruiden. Meeldraden 2 of 4.
Subtribus 1. Mimuleae. Kelk 5-tandig of -spletig. Meeldraden 4,
alle binnen de bloemkroonbuis ingeplant; helmhokjes naast elkander.
Doosvrucht hokverbrekend.
3. Mazus. Laag kruid met eindelingsche, naar één kant gerichte
trossen. Kelk 5-spletig.
Subtribus 2. Stemodieae. Kelk 5-deelig of -spletig. Meeldraden 4,
binnen de bloemkroonbuis ingeplant, helmhokjes van elkander gescheiden.
Doosvrucht hokverbrekend, gelijktijdig hok- en schotverbre-
kend openspringend.
dulosa Roth. van Noord Afrika tot Engelsch Indië verspreid, in Nederlandsch
Indië nog niet aangetroffen.)
Peplidium Delïle, uit de tribus der Gratioleae, verwant aan Glos-
sostigma, doch daarvan verschillend door zittende bloemen, een 5-
tandigen buisvormigen kelk < en eene doosvrucht met gave en dan met
het tusschenschot -evenwijdige of 2-spletige kleppen (P . humifusum
Delile.). Kruipend moerasplantje, van Noord-Afrika tot Engelsch Indië
verspreid, in Nederlandsch Indië nog niet aangetroffen.
Alectra Thunb., uit de tribus der Gerardieae, gekenmerkt door
bloemen in bebladerde aren, een min of meer kogelvormig-klokvor-
mige bloemkroon met schuinen zoom en vier tweemachtige meeldraden,
helmknoppen mét twee nagenoeg gelijke hokjes. (A. Indica
Benth. van Engelsch Indië tot Achter Indië verspreid, in den Ma-
leischen Archipel nog niet aangetroffen.)
Sopilbia Ham., uit de tribus der Gerardieae, verwant aan Cen-
tranthera, maar verschillend door een klokvormigen 5-tandigen kelk,
doordat het kleinere -helmhokje gesteeld en ledig is en de bladeren
in lijnvormige slippen zijn verdeeld (S. delphiniifolia Ham. en S. tri-
fida Ham. beide in Engelsch Indië voorkomend.)
Pedicularis L., uit de tribus der Euphrasieae, van Euphrasia, o.a.
verschillend door afwisselende of in kransen staande bladeren en een
dubbelen kam op de onderlip. (In de bergstreken van Engelsch Indië
komen verschillende soorten voor; in den Maleischen Archipel nog
niet aangetroffen.)
4. Lindenbergia. Kelk klokvormig, niet diep gespleten. Doosvruchtkleppen
2, gaaf, in het midden de tusschenschotten dragend.
5. Adenosma. Kelk 5-deelig, slippen zeer ongelijk. Meeldraden
4, één of beide helmhokjes der voorste meeldraden, soms ook
een der helmhokjes van de achterste meeldraden ledig of rudimentair.
Doosvrucht hok- en schotverbrekend openspringend, de
zuil ontblootend die de zaadlijsten draagt.
6. Stemodia. Kelkslippen gelijk of nagenoeg gelijk. Meeldraden
4, volkomen. Zaadlijsten der doosvrucht vrij of tot een niet gevleugelde
zuil verbonden. Alle meeldraden volkomen. Helmhokjes
gesteeld.
7. Limnophila. Kelkslippen nagenoeg gelijk of het achterste
het grootst. Meeldraden 4, volkomen, helmhokjes al of niet gesteeld.
Doosvrucht hok- en schotverbrekend openspringend;
kleppen 4, in het midden het tusschenschot ontblootend dat de
zaadlijsten draagt,
Subtribus 3. Herpestideae. Kelk 5-deelig. Meeldraden alle binnen
de bloemkroonbuis ingeplant, helmhokjes naast elkander. Doosvrucht
hokverbrekend, schotverdeelend of op beide wijzen openspringend.
Meeldraden 4.
8. Herpestis. Kelksegmenten ongelijk, het achterste het grootst,
soms zeer groot. Bloemkroonbuis cilindrisch. Doosvrucht met 2
of 4 kleppen. Meeldraden 2.
9. Gratiola. Randen der doosvruchtkleppen naar binnen omgeslagen,
bij het openspringen de zuil ontblootend die de zaadlijsten
draagt. Bebladerde kruiden.
10. Dopatrium. Doosvruchtkleppen niet gerand, bij het openspringen
het platte, de zaadlijsten dragende, tusschenschot ontblootend.
Kleine kruiden met een wortelrozet.
Subtribus 4. Vandel lieae. Kelk 5-deelig. Meeldraden 4, de beide
achterste in de buis bevestigd en meestal daar binnen besloten, de
beide voorste in de keel ingeplant en nu eens volkomen en met een
aanhangsel voorzien, dan weder tot staminodiën verminderd; helmknoppen
samenneigend of samenhangend. Doosvruchtkleppen gaaf,
evenwijdig aan het tusschenschot.
•j- Alle meeldraden volkomen.
11. Artanema. Kelk 5-deelig, slippen breed, kruidachtig, dak-
panswijze. Voorste meeldraden met een breede schub. Groote
blauwe bloemen in eindstandige trossen.-
12. T orenia. Kelk buisvormig, geplooid of 3—5-vleugelig, aan
den top met 3—5 tandjes of 2-lippig. Voorste meeldraden met
een borstelvormig aanhangsel. Bloemen groot.
13. Vandellia. Kelk 5-deelig of-tandig ; kelkbuis in het laatste
geval niet gevleugeld of geplooid. Voorste meeldraden met een
tand- of priemvormig aanhangsel. Bloemen klein. Bladeren vin-
nervig.