ringvormig, gaaf of bochtig, zelden ontbrekend. Eierstok
1—8, 2- of zelden 4-hokkig met 4 eitjes of 3-hokkig met
6 eitjes; stijl draadvormig, met min of meer kogelvor-
migen gaven of dubbelbolvormigen stempel. Doosvrucht
kogelvormig, of zelden eivormig, vliezig of lederachtig,
zelden min of meer vleezig, met 4, zelden 6 kleppen van
den top af openbarstend. Zaden 4, 6 of door mislukking
minder, dik, onbehaard, zachtharig of zijdeachtig langharig
; zaadlobben breed, gevouwen, meestal 2-spletig.
Kruiden of zelden heesters, met windende neerliggende,
kruipende, of min of meer opgerichte stengels. Bladeren
afwisselend, gaaf gelobd of voet- of handvormig samengesteld.
Bloemen paars, purper, rood, rosé, blauw of wit,
zelden geel, groot of klein aan 1-bloemige of zelden
meerbloemige en dan een hoofdje of bij scherm dragende
bloeistengels met kleine of groote, blijvende of afvallende
schutbladen.
Aantal soorten zeer groot, voornamelijk in de tropische gewesten
verspreid. Volgens Bentham en Hooker bedroeg het aantal 4Ü0.
Hallier verdeelt deze over de geslachten, Aniseia Chois., Merre-
mia Dennst., Operculina Manso, Quamoclit Moench, Calonyction
Chois. en Ipomoea L.~iH engeren zin. Het laatste geslacht wordt
door hem in 6 secties verdeeld, waarvan de volgende in de Flora
van Nederlandsch Indië zijn vertegenwoordigd: Sect. 4. Calycan-
themum. Lage, meestal éénjarige kruiden, meestal met kleine witte
bloemen; kelkbladen ei- of lancetvormig; zaden met een kort vilt
beklee'1. Sect. 2. Pharbitis. Éénjarige, zelden overblijvende, hoog
klimmende, meestal ruigharige kruiden ; bloemen meestal groot;
bloemkroon vaak rooskleurig, trechtervormig; kelkbladen lancet-
of lijnvormig; zaden kaal. Subsect. 1, Cephalanthae. Bloemen
in hoofdjes. Subsect. 2. Chorisanthae. Bloemen niet in hoofdjes..
Sect. 3. Batatas. Bloemen meestal niet groot, rooskleurig of w it;
bloemknoppen kegelvormig; kelkbladen langwerpig of lancetvormig;
zaden kaal. Sect. 4. Leiocalyx. Planten meestal kaal; kelkbladen
langwerpig of lancetvormig, van buiten dikwijls met wratten of
kammen, doch onbehaard; zaden meestal kaal. Bloemkroon dikwijls
helder gekleurd. Sect. 5. Eriospermum. Overblijvende planten;
bloemknoppen meestal kogel vormig; kelkbladen meestal cirkel vormig,
zelden spits, meestal stomp; zaden aan de buitenranden lang
gebaard, overigens kaal.
18. CA LON YCT ION Chois.
Kelkbladen kruidachtig-vliezig, kaal, lang genaaid of
zelden ongewapend, nagenoeg gelijk of de buitenste stomp.
Bloemkroon groot, wit of vleeschkleurig, kaal, trompetvormig,
met dunnen, zeer langen, gelijken of zelden boven
het midden verwijden en regelmatigen of min of meer sym-
metrischen zoom. Meeldraden en stijl boven de bloemkroon
uitstekend. Stuifmeel gestekeld. Eierstok kaal, 8-
hokkig, zelden 4-hokkig, met 4 eitjes; stempel dubbelbolvormig.
Doosvrucht 4-kleppig, 4-zadig. Zaden kaal,
dof, zwart of wit, groot. .
Bloemen alleenstaand in de bladoksels of meestal in
alleenstaande spiralen of twee bij elkander staande in
tweeën vertakte bijschermen.
Aantal soorten 3, in tropisch Amerika te huis behoorend, doch
overal tusschen de keerkringen wegens de fraaie bloemen gekweekt.
19. Q U AM O C L IT Moench.
Kelkbladen kruidachtig-vliezig, klein, kaal, stomp, onder
den top nagenoeg gelijk of -de buitenste het grootst, vaak
genaaid. Bloemkroon meestal trompetvormig of met langere
of kortere, schuin gezwollen buis of trechtervormig
met uitgespreiden of urnvormigen, meestal symmetrischen
zoom. Meeldraden ver boven de bloemkroon uitstekend
en opstijgend, de binnenste trapswijze langer dan de
buitenste. Stuifmeel gestekeld. Eierstok kaal, 4-hokkig,
met 1 eitje in elk hokje; stijl een weinig hooger uitstekend
dan de meeldraden. Stempel dubbelbolvormig.
Doosvrucht 4-hokkig, met 4 kleppen open springend;
zaden naakt, zwart.
Eenjarige, windende, meestal kale kruiden met hartvormige,
kantige of gelobde, zelden diep vinspletige
bladeren.
Aantal soorten 7 voornamelijk in Amerika voorkomende, waarvan
er 2 Qu. pinnata Boj. en Qu. coccinea Moench., de eerste met
vinspletige, de andere met hartvormige bladeren, in de tropen wijd
verspreid zijn.
20. R IV B A Chois.
Kelkbladen eivormig of langwerpig, stomp, nagenoeg
gelijk. Bloemkroon trompetvormig, met lange, cilindrische
buis en weinig verwijde keel; zoom kantig gelobd, gevouwen,
tijdens den bloei uitgespreid. Meeldraden in de
buis besloten, met korte helmdraden; helmknoppen
werpig of lijnvormig, stomp. Stuifmeel gestekeld. Schijf
ringvormig. Eierstok 4-hokkig, met 4 eitjes; stijl draad