Boomen met afwisselende, alleenstaande of aan de toppen
der takken opeengedrongen, lederachtige of vliezige bladeren.
Bloemen in de bladoksels alleenstaand of in bundels.
Aantal soorten 5, in tropisch Amerika te huis behoorend, hiervan
1 soort, C. Cujete L., in Nederlandsch Indië gekweekt.
15. K IG E L IA DC.
Kelk groot, lederachtig, in de jeugd gesloten, gekromd
en spits, tijdens den bloei met schuine, wijd geopende,
ongelijke 2—5-spletige monding. Bloemkroonbuis aan de
basis kort en nauw, van daar tot een wijd klokvormigeu
zoom verwijd; zoom min of meer 2-lippig, met 2-spletige
bovenlip en 3-deelige onderlip; alle lobben groot, breed
eivormig en uitgespreid. Meeldraden 4, tweemachtig, doch
nagenoeg gelijk, kort boven de bloem uitstekend; helm-
knoppen kaal, met lijnvormige, evenwijdige of ten slotte
aan de basis uiteenwijkende helmhokjes. Schijf dik, breed
ringvormig. Eierstok zittend, 1-hokkig, doch met 2 wand-
standige zaadlijsten, die diep naar binnen gedrongen
elkander aanraken en daardoor schijnbaar 2-hokkig ; eitjes
talrijk, de zaadlijsten aan alle kanten of alleen niet aan
den binnenkant bedekkend. Yrucht groot, langwerpig, dik,
rolrond, niet opensplijtend, met een vleezigen vruchtwand
en een vezelig vleezig vruchtmoes uit de zaadlijsten
bestaande, dat de holte der vrucht geheel op vult. Zaden
dik, ongevleugeld, met lederachtige zaadhuid, welke tus-
schen de lobben der zaadlobben naar binnen dringt;
zaadlobben breed, met twee samengevouwen platte lobben;
kiemworteltje kort, naar binnen gericht.
Hooge boomen met afwisselende, groote, gevinde bladeren
met gaafrandige blaadjes. Bloemen groot, rood,
tot een losse pluim verbonden, die aan den top van een
langen bloemsteel omlaag hangt. Yrucht 0.40—0.50 M.
lang, 0.15—0.20 M. dik, hangend aan 2—2.5 M. langp
stelen.
Aantal soorten 3, in tropisch Afrika tehuis behoorend, waarvan
1 K. pinnata D C., op Java vaak gekweekt wordt.
16. COLEA Boj.
Kelk klokvormig, afgeknot of kort 5-tandig. Bloemkroonbuis
nu eens cilindrisch, recht of een weinig gekromd,
dan weder langzamerhand verwijd; zoom uitgespreid,
min of meer 2-lippig, met afgeronde, nagenoeg
gelijke lobben. Meeldraden 4, tweemachtig onder het
midden van de buis bevestigd, binnen de bloemkroon
besloten of er een weinig boven uitstekend; helmknoppen
kaal, nu eens slechts half volkomen, daar het eene hokje
klein en kliervormig is, dan weder 2-hokkig met 2 naast
elkander geplaatste of ten slotte uiteenwijkende helmhokjes.
Schijf hoog ringvormig of napvormig. Eierstok
zittend, in de schijf besloten of er kort boven uitstekend,
volkomen 2-hokkig, eitjes in elk hokje talrijk, in 1 of
weinige rijen. Yrucht langwerpig-spoelvormig of cilindrisch,
glad of met wratjes of stekeltjes, met een vleezigen
vruchtwand, al of niet met kleppen openspringend,
van binnen zonder vruchtmoes en door het verdwijnen
van bet tusschenschot 1-hokkig. Zaden aan twee weinig
vooruitspringende, wandstandige zaadlijsten, plat en met
dunne randen.
Kleine onbehaarde boomen of heesters. Bladeren in
kransen of tegenoverstaande, gevind met gaafrandige
blaadjes. Bloemen niet groot, geel, wit of rosé, in dicht-
bloemige of losse bij schermen, aan de stengelknoopen of
aan de toppen der takken.
Aantal soorten 15, in Madagascar en de naburige eilanden tehuis
behoorend. Door Miquel wordt eene soort voor Timor opgegeven,
C. ramiflora Decaisne, die volgens den Index Kewensis
synoniem is met de op Mauritius voorkomende C. Mauritiana
Seem.
BIGNONIACEAE VAN NEDERLANDSCH INDIE.
Tribus I. Bignonieae.
1. Nycticalos Teysm. et Binn.
brunfelsiaeflorum Teysm. et Binn. (Java.)
cuspidatum Miq. —- Tecoma cuspidatuni Bl. (Molukken,
Celebes.)
2. Millingtonia.
hortensis L. f. (In Sumatra, Timor en Java gekweekt.)
3. Oroxylon Vent.
Indicum Vent. — Calosanthes Indiöa Bl. itr Bignonia pen-
tandra Lour. — Spathodea Indica Pers. (Java, Sumatra,
Malakka, Engelsch Indie.)