Kruiden of halfheesters, met uitgespreide of neerliggende
takken of opgericht, meestal lang-zachtharig door
enkelvoudige haren, zelden kaal. Bladeren tegenovergesteld
of zelden in kransen van 3 of afwisselend, getand
of dikwijls ingesneden of in slippen verdeeld, zelden volkomen
gaafrandig. Bloemen klein of van middelbare
grootte, ongesteeld, alleenstaand in de oksel van smalle
schutbladen, nu eens dakpanswijze opeengedrongen, dan
wijd uiteenstaand aan eindelingsche aren, die vaak lang
en dun en niet zelden tot tuilen of pluimen zijn ver-
eenigd.
Aantal soorten omstreeks 80, meerendeels in Amerika tehuis
behoorend, doch waarvan ééne, V. officinalis L ., zoowel in de
warmere als in de gematigde gewesten wijd is verspreid, terwijl
eene tweede V. B o n a r ie n s is L. in tropisch Azië is ingevoerd.
6. PETRAEA L.
Kelk buisvormig, 5—15-ribbig, met 5 gelijke, gedurende
den bloei vliezige, gekleurde, uitgespreide lobben,
even lang als de btiis, die na den bloei vergroot, stijf en
net vormig geaderd zijn en in de keel met 5 naar binnen
sam ennijgende schubben afwisselen, waardoor de kelk
min of meer gesloten wordt. Bloemkroonbuis meestal
helder gekleurd, kort, cilindrisch, naar boven weinig
verwijd; zoom schuin, wijd uitgespreid, 5-spletig, met
meestal ongelijke stompe lobben, de achterste buiten gelegen.
Meeldraden 4, didynamisch, in het midden van
de buis bevestigd en daar binnen besloten; belmdraden
kort; helmknoppen langwerpig; helmbindsel meestal van
boven verdikt en soms boven de evenwijdige helmhokjes
uitstekend. Eierstok op een dikke hooge schijf ingeplant,
onvolkomen 2-hokkig; stijl in de bloemkroon besloten,
met dikken, meestal schuinen, dubbel bolvormigen stempel;
eitjes 1 in elk bokje zijdelings met langen navel
bevestigd. Yrucht binnen den door schubben gesloten
kelk besloten, niet openbarstend, lederachtig-vléezig, onvolkomen
tweehokkig, 2-zadig of door mislukking 1-zadig
en 1-hokkig. Zaden zonder kiem wit, zijdelings vastgehecht.
Windende of boomachtige, kale of kortbehaarde heesters.
Bladeren tegenovergesteld, lederachtig vinnervig
met van onderen meestal uitspringende nerven en aderen.
Lange trossen, eindelingsch of in de bladoksels. Bloemen
paars, purper of blauwachtig, kort gesteeld, afwisselend
langs de as van de tros in de oksels van lijnvormige,
dikwijls kleine schutbladen.
Aantal soorten omstreeks 12, in tropisch Amerika tehuis be-
hoorend. Eéne soort, P. volubüis Jacq, wordt in ÏTederlandsch Indië
veel gekweekt.
7. DURANTA L.
Kelk buisvormig of min of meer klokvormig, afgeknot
en met 5 kleine tanden, na den bloei vergroot en de
steenvrucht dicht omsluitend, vaak aan de monding toegesnoerd.
Bloemkroonbuis cilindrisch, overal even wijd,
recht of gekromd; zoom uitgespreid, schuin of regelmatig,
5-spletig. Meeldraden 4, didynamisch, in bet midden van
de buis of hooger ingeplant en daar binnen besloten;
helmknoppen zonder aanhangsels; hokjes evenwijdig, vrij.
Eierstok nagenoeg volkomen 8-hokkig met 1 eitje iri elk
hokje; stijl kort; stempel schuin verbreed en ongelijk
4-lobbig. Steenvrucht sappig, geheel binnen den aan den
top gesloten kelk besloten, met 4 2-hokkige en 2-zadige
kernen. Zaden zonder kiemwit.
Heesters kaal of viltachtig, soms met okselstandige
doorns. Bladeren tegenovergesteld of in kransen, gaaf of
meestal getand. Eindelingsche lange of korte, soms okselstandige
trossen. Bloemen klein, kort gesteeld, in de
oksels aan kleine schutbladen afwisselend langs de as
der trossen.
Aantal soorten omstreeks 8, in tropisch Amerika. Eéne soort,
D. P lum ie r i Jacq., wordt in Nederlandsch Indië gekweekt.
8. GEUNSIA BI.
Kelk kort klokvormig, golvend 5—6-tandig, in vrucht
onveranderd. Bloemkroonbuis boven den kelk uitstekend,
naar boven verwijd; zoom uitgespreid 5—6-spletig; lobben
gelijk dakpanswijze dekkend. Meeldraden 5—6, nabij
de basis der buis ingeplant, daar kort boven uitstekend;
helmknoppen langwerpig, met evenwijdige helmhokjes.
Eierstok 5-, zelden 4—3-hokkig; hokjes met 2 eitjes;