of ten slotte een weinig uiteen wijkend. Zaden langwerpig,
samengedrukt, dicht, lang en zachtharig, aan den top met
eene afvallende haarkuif; kiemwit vleezig, niet dik;
zaadlobben lancetvormig of langwerpig plat, vrij dik;
kiemworteltje vrij lang, naar boven gericht.
Opgerichte, onbehaarde heesters. Bladeren in kransen
van 3, zelden van 4, hoogst zelden tegenovergesteld,
smal, lederachtig, met dunne en talrijke dwarsnerven.
Bloemen groot, rosé, wit of geelachtig, aan zeer korte
stelen, bij trossen langs de takken van een eindelingsch
bij scherm.
Aantal soorten 2 of 3, in de landen van de Middellandsche Zee
en subtropisch Azië: Eéne soort, N. Odorum Solan., wordt in
Nederlandseh Indië wel gekweekt.
32. S T R O PH A N TH U S A .P .D C .1).
Kelk 5-deelig, van binnen aan de basis' met 5-oo
klieren. Bloemkroon trechtervormig, met korte buis en
wijd klokvormige keel, die met 10 vrije of aan de basis
paarswijze verbonden schubjes is bezet; lobben 5, inden
knop ineengedraaid~en meestal naar rechts 2) dekkend,
verlengd in een spits, meestal zeer lang aanhangsel.
Meeldraden boven in den top van de buis bevestigd, in
de keel besloten, met korte helmdraden; helmknoppen
pijlvormig, min of meer toegespitst, om den stempel
samenkomende en in het midden met dezen licht samenhangend
; helmhokjes aan de basis in ledige aanhangels
verlengd. Schijf ontbrekend. Yruchtbladen van den eierstok
2, vrij; stijl draadvormig; stempel dik, aan de basis
‘) In dit werk, zooals in sommige andere, is niet altijd een verschillende
afkorting gebruikt voor de auteursnamen Auguste Pyrame
en Alphonse de Candolle. Voor dezen laatsten, den zoon, is dikwijls
in plaats van A. D C. minder juist D C. geschreven, d. i. de afkorting,
die voor den naam van den vader regel is. Ten einde verwarring te
voorkomen stelt Schumann voor om voor dezen P. D C. te schrijven.
Voor de honderden soorten door den vader gedoopt dunkt mij deze
wijziging niet aan te hevelen; waar men zooals hier er bepaald op
wijzen wil dat de vader bedoeld is en niet de zoon, die de familie
monographisch bewerkte, schijnt mij de afkorting A. P. D C. verkieslijken
De naam van den kleinzoon, Casimir wordt vaalt C. D C. geschreven.
*) Bij Str. Jackeanus Wall. naar links dekkend.
in een teruggeslagen meestal 5-lobbig vlies verbreed, naar
den top meestal door 5 klierdragende lobben omgeven
en met eene kegelvormige gave of 2-spletige spits; eitjes
in elk vruchtblad talrijk, in vele rijen. Kokervrucht
langwerpig of lang, hard, uiteen wijkend of wijd uiteenstaand.
Zaden samengedrukt-spoelvprmig, aan den top in
een langen gevederden borstel uiteen] oopend en met eene
afvallende haarkuif aan de basis.
Kleine boomen of dikwijls klimmende heesters, onbehaard,
zachtharig of lang- en zachtharig. Bladeren tegenovergesteld,
vinnervig. Bloemen groot, zelden klein, wit,
geelachtig, oranje, rood of purperkleurig, in eindelingsche,
nu eens weinigbloemige, dan weder veelbloemige en in
dat geval een tuil vormende bijschermen.
Aantal soorten omstreeks 18, in tropisch Azië en tropisch en
Zuid-Afrika. Baillon vereenigt hiermede het Afrikaansche geslacht
Houpellia Hook., dat evenwel het zeer karakteristieke voorkomen,
gegeven door de lange aanhangsels aan de hloemkroonslippen, geheel
en al mist. Volgens deze opvatting zijn er een tiental soorten
meer.
33. MICR ECH IT E S Miq.
Kelk klein, 5-deelig, van binnen aan de basis met oo
klieren, en met stompe segmenten. Bloemkroon min of
meer trompetvormig, met korte buis en verwijde, onbe-
schubde keel; lobben 5, in den knop naar rechts dekkend,
aan den top naar links toegespitst of in lijnvormige aanhangsels
verlengd, gedurende den bloei teruggeslagen,
uitgespreid. Meeldraden nabij de basis binnen de buis
besloten met korte helmdraden; helmknoppen lancetvormig-
pijlvormig, nagenoeg niet toegespitst, om den stempel
samenkomend en in het midden met dezen samenhangend;
helmhokjes aan de basis in ledige aanhangsels verlengd.
Schijf ring- of napvormig, gaafrandig of kort 5-lobbig.
Yruchtbladen in den eierstok 2, vrij, langer dan de schijf;
stijl kort; stempel onder den langwerpig knotsvormigen
top tolvormig; eitjes in elk hokje talrijk. Kokervruchten
voor zoover zij bekend zijn, wijd uiteenstaand of terugge
kromd, nagenoeg rolrond. Zaden langwerpig, samengedrukt,
ongesnaveld, met eene afvallende haarkuif aan den top.
Hoogklimmende heesters; behalve aan de meestal vilt