Blumei A. D C. — Echites caryophyllata Bl. (Java.) *).
euloba Miq. (Java.)
39. Epigynum Wight.
Griffithianum Wight. — Legovixia amahilis Heürck et Muell.
Arg. (Malakka.)
Manguji Hook. f. (Malakka.)
Subtribus 5. Eu-Echitideae.
40. Baissea A. D C.
Malaccensis Hook. f. (Malakka.)
41. Trachelospermum Lemaire.
Borneana -9 Parechites Borneana Miq. (Borneo.)
verrucosa. — Triadenia verrucosa Miq. — Tabernaemontana
verrucosa Bl. (Java.)
42. ÄN O D EN D RO N A. D C.
paniculatum A. H C. — Echites paniculata Roxb. — Echites
coriacea Wall. — Echites manubriata Wall. — Echites
polyantha Wall. — Gymnema Nepalense Grah.? (Java,
Sumatra, Timor.) ~
Candolleanum Wight. — A. rubescens T. et B. (Malakka,
Borneo./
pauciflorum Hook. f. (Malakka.)
coriaceum Miq.S- Echites coriacea Bl. (Java.)
tenuiflorumMiq.— Tabernaemontana tenuifoliaMiq.{iiuina.tra.).
Moluccanum Miq. (Ambon.)
43. Riiynckodia Benth.
sp. (Maleisehe Archipel.)
44. Chonemorpha Bon.
macrophylla Don. — C. grandiflora Don. — Macrophylla
Roxb. — Echites grandis W all. — Echites macrantha Spr.
(Malakka, Sumatra).
var. mollis — Ch. mollis Miqr -— Ch. macrophylla
Zoll.—^ Cercocoma macrantha T. et B. Cat. Bog.
(Java.)
mollissima — Echites rotundifolia Herb. Reinw. (Java ?)
45. Beaemontia Wall.
multiflora Teysm. et Binn. (Java.)
campanulata K. Schum. (Java.)
46. Kickxia Bl.
arborea Bl. —j Hasseltia arborea Bl. — Kibatalia arborea
Don. (Java.)
Wigmani Koord. (Celebes.)
') Niet dezelfde als A. caryophyllata Don.
F am. l x x x v i . ASCLEPIADACEAE.
Bentham et Hooker, Gen. Plant. II, p. 728. Miquel, Fl. Ind.
Bat. II p. 459. — Sumatra, p. 557. B Annales Mus. Bot. Lu ga.
Bat IV p 141. — K. Sohdmann in Engler und Prantl., Natürhche
Pflanzenfamilien IV, 2, p. 189. — Beccari, Malesia II, p. 260. —
Karsten, Auyi. Jard. Bot. Buit. XII, 1895, p. 1»j8.
Bloemen tweeslachtig, regelmatig. Kelk onderstandig,
met zeer korte, open, zelden tolvormige buis, of zonder
buis; kelkslippen 5, in den knop dakpanswijze dekkend
of openstaand. Bloemkroon vergroeidbladig, rad-, urn-
of klokvormig, zelden trechter- of trompetvormig, kort
of diep 5-spietig; lobben nu eens in den knop klepswijze
aaneensluitend, dan weder ineengedraaid en naar rechts
of zelden naar links dekkend en of in de tegenovergestelde
öf in dezelfde richting gedraaid of meestal recht.
Bijkroon in de meeste geslachten aanwezig, enkelvoudig
of uit 5 — 10 schubben gevormd, nu eens met de bloemkroon
dan weder met de achterzijde van de meeldraden
vergroeid, dan weder met beide en van zeer uiteenloopen-
den vorm. Meeldraden 5, aan of nabij de basis der bloemkroon,
zelden hooger ingeplant; helmdraden plat, kort,
meestal zeer kort, vrij of in de meeste gevallen tot eene
buis vergroeid; helmknoppen kort of langwerpig, aan de
basis bevestigd, om den stempel dicht samenneigend en
meestal met dezen en onder elkander min of meer vergroeid
en te zamen met dezen en de helmdraden een
lichaam vormende dat stempelzuil genoemd wordt, verder
bestaande uit 2 hokjes, die aan de basis dikwijls verlengd
zijn in twee aanhangsels, die dicht tegen het helm-
bindsel of den helmdraad aangegroeid zijn; helmbindsel
aan den top in een vlies verlengd of naakt. Stuifmeel
nu eens korrelig, (in elk hokje) los samenhangend tot
twee klompjes, dan weder wasachtig en samengesmolten
tot één of zelden twee klompjes in elk hokje, de zoogenaamde
stuifmeelklompjes. Tusschen de helmknoppen
en aan den rand der stempelschijf liggen 5 hechtlichaam-
pjes (Corpuscula volgens Bentham en H o o k e r en oudere
schrijvers, Translatoren volgens K. Schumann), die elk
met het stuifmeel of de stuifmeelklompjes van twee aangrenzende
helmknoppen in verbinding staan en deze