Lage of hooge, soms éénjarige, meestal pluimvormig
vertakte kruiden, met zittende, stengelomvattende of kort
gesteelde, tegenoverstaande bladeren. Bloemen klein of
groot, blauw, paars, purperkleurig of wit, zittend of
gesteeld, meestal vereenigd tot in tweeën vertakte, rijk-
bloemige bij schermen of aan een zijde langs de hoogere
takken, zelden alleen of in gering aantal aan den top
van den stengel.
Aantal soorten omstreeks 20 in Zuid- en Oost Azië. In Neder-
landsch Indië vindt men E. tetragonum Roxb. met de var. stylosa
Clarke en E. bicolor Roxb. De verschillen tusschen deze soorten
zijn echter zeer gering en bij Herbariumexemplaren ten minste
moeilijk uit te maken. De bloemen zijn bij E. tetragonum Roxb.
blauw, de bloemknoppen recht en de meeldraden evenzoo. Bij
E. bicolor Roxb. zijn de bloemen aan de basis geel, in het midden
wit en aan den top blauw of van onderen wit en van bovenblauw,
terwijl de bloemknoppen hier gekromd zijn evenals de meeldraden,
die meestal langer en meer toegespitst zijn. Ook werd door Bentham
E. bicolor als een variëteit van E. tetragonum beschouwd.
3. EN ICO ST EM A BI.
Kelk smal klokvormig, diep 5-spletig. Bloemkroon min
of meer trechtervormig, met cilindrische, boven het midden
verwijde buis en 5 in den knop ineengedraaide,
min of meer uitstaande lobben. Meeldraden 5, aan de
buis bevestigd; helmdraden draadvormig met een schubje
van binnen aan de basis; helmknoppen langwerpig, opgericht,
min of meer binnen de bloemkroon besloten, met
een spits helmbindsel. Eierstok 1-hokkig, met weinig
vooruitspringende zaadlijsten; stijl kort; stempel kogelvormig,
onverdeeld. Doosvrucht langwerpig, met 2 kleppen
openspringend, die aan de een weinig naar binnen gebogen
randen de zaadlijsten dragen. Zaden talrijk, kogelvormig,
met kuiltjes in de zaadhuid.
Opgericht of aan de basis wijd vertakt kruid, met
eivormige, lancet- of lijnvormige bladeren en kleine nagenoeg
zittende bloemen die tot hoofden zijn vereenigd,
welke in de bladoksels kluwens vormen.
Eéne soort, die in de tropische gewesten wijd verspreid is en
bij verschillende schrijvers onder de ' meest verschillende namen
voorkomt, zooals bijv. Hippion Spn. Gentiana L., Exacum L am ,
Cicendia L., Slevogtia Reichb., Adenema Don. De naam werd als
Henicostemma geschreven door Endlicher en als Henicostema
door Blume in zijn Praefatio Florae Javae, doch vroeger Enicostema
in Blume’s Bijdr. p. 848. Enicostemma is eene correctie
van Steddel nagevolgd in Engler’s Natürl. P/lanzenfamilién.
4. H O P P E A Willd.
Kelk klokvormig, met 4-oo ribben, met 4 spitse lobben.
Bloemkroon öf korter dan de kelk, met korte, urnvormige,
opgezwollen buis en 4 korte, driekantige in den knop
ineengedraaide lobben, öf langer dan de kelk met langwerpige
in de keel vernauwde buis en langwerpige, boven
de kelktanden uitstekende lobben, die alle gelijk zijn of
waarvan één grooter dan de andere is. Meeldraden gewoonlijk
2—4, doch slechts één volkomen met in de buis
ingeplanten, kort draadvormigen helmdraad en kleinen
eivormigen opgerichten helmknop, in welken de hokjes
evenwijdig zijn, de overige rudimentair. Eierstok 1-hokkig,
met wandstandige, weinig naar binnen uitspringende zaadlijsten;
stijl kort; stempel knopvormig, onverdeeld. Doosvrucht,
min of meer kogelvormig, openspringend met 2
kleppen, waarvan de weinig naar binnen gedrongen randen
de zaadlijsten dragen. Zaden talrijk, klein, netvormig
geaderd.
Éénjarige, zeer kleine, meestal sterk vertakte kruiden,
met kleine, eivormige bladeren en uiterst kleine, zittende
of kort gesteelde bloemen, die tot losse of gedrongen in
tweeën of drieën vertakte bijschermen zijn verbonden.
Aantal soorten 2, beide in tropisch Azië, waarvan ééne met de
langwerpige bloemkroon, H. fastigiata Clarke, in het Engelsch
Indische schiereiland en Ceylon vrij algemeen is, terwijl de andere,
met de urnvormige bloemkroon, H. dichotoma SMlld, in geheel
Indië voorkomt. De laatste vindt men ook onder den naam van
Pladera Roxb., van Canscora Lam. en Cicendia Adam.
5. C A N SC O R A Lam.
Kelk buisvormig, vliezig, 4-tandig, 4-vleugelig of min
of meer rolrond. Bloemkroonbuis cilindrisch; lobben 4,
een weinig ongelijk, in den knop niet zuiver ineengedraaid,
doch min of meer dakpanswijze dekkend, met één
der lobben geheel buiten gelegen. Meeldraden 4, op verschillende
hoogten in de buis bevestigd ; helmdraden kort;
helmknoppen langwerpig of eivormig opgericht, meestal
ongelijk, dikwijls één of twee grooter dan de andere en
stuifmeel bevattend, de overige kleiner en zonder stuif