11. TO X O O A R PU S Wight et Arn.
Kelk klein, 5-deelig, van binnen aan de basis met 5
kleine klieren of zonder deze. Bloemkroonbuis kort, min
of meer radvormig, diep 5-spletig; lobben ineengedraaid
en smal naar links dekkend, onbehaard. Bijkroonschubben
5, met de meeldradenbuis vergroeid en korter dan deze,
van achteren plat en van binnen met een kiel of soms
langer en stervormig uitstekende plaat. Meeldraden aan
de basis der bloemkroon bevestigd, helmdraden tot eene
korte buis vergroeid; helmknoppen kort, uitgerand, meestal
zonder aanhangsels. Stuifmeelklompjes in elk hokje 2.
klein, kogel- of eivormig, soms in een korten stijl versmald
en ten getale van 4 aan de zeer kleine, ongekleurde
hechtlichaampjes bevestigd. Stempel met langen
of korten en stompen of schermvormigen stempel. Koker-
vruchten niet dik, rolrond en glad. Zaden met een
haarkuif.
Windende, lang- en zachtharige, roestkleurig, viltachtig
behaarde of zelden onbehaarde heesters. Bladeren tegenovergesteld.
Bloemen in bundels, zittend of gesteeld, langs
de vaak lange takken der in eene der bladoksels geplaatste
trossen.
Aantal soorten volgens Hooker 44, in tropisch Azië en Afrika.
Deze opgave is ontleend aan de Flora of Brit. India, waarin het
geslacht Genianthus wordt opgesteld, bestaande uit soorten, die tot
dusverre bij Toxocarpus gebracht waren, doch van de ’overige
soorten afweken door een niet ineengedraaide bloemkroon met aan
de binnenzijde sterk behaarde lobben. Ook van de in Nederlandsch
Indië voorkomende soorten, welke bij dit geslacht beschreven zijn,
moeten een tweetal tot Genianthus gebracht worden. Daarentegen
moet eene soort van Secamone IS. lineata BI.) naar Toxocarpus
overgebracht worden. Schumann neemt zoowel Genianthus als
Toxocarpus in Secamone op. In ’s Rijks Herbarium zijn behalve
de beschreven soorten, nog 2 soorten van Java, 1 van Celebes, 4
van Sumatra en 4 van Borneo.
42. G E N IA N T H U S Hook. f.
Kelk klein, lobben langwerpig en stomp. Bloemkroonbuis
kort; lobben smal, uitgespreid en teruggeslagen, in
den knop klepswijze aaneensluitend en tot aan den top
van binnen gebaard. Bijkroon bestaande uit 5 schubben,
die van onderen met de meeldradenzuil is vergroeid.
Helmknoppen korter dan de bijkroonschubben, met 2
stuifmeelklompjes in elk hokje. Stuifmeelklompjes zeer
klein, eivormig, zonder steel met het kleine, ongekleurde
hechtlichaampje verbonden. Stempel zittend en knop-
vormig of lang en dun en vrij ver boven de bijkroonschubben
en helmknoppen uitstekend. Vruchten vrij dik.
zaden met een haarkuif, plat, aan ééne zijde met een
nerf over het midden en twee randnerven; zaadhuid
uiterst dun, kiemwit in een dunne laag; kiem plat, van
den vorm van het zaad; kiemworteltje naar den top gericht;
zaadlobben plat, op elkander liggend, hartvormig,
vinnervig.
Windende heesters met tegenoverstaande bladeren.
Bloemen in bijschermen, welke vereenigd zijn tot trossen
met lange takken, die in een der tegenover elkander
staande bladoksels staan.
Aantal soorten volgens Hooker 3 of 4 in Hederlandsch en En-
gelsch Indië. De beschrijving is deels ontleend aan H ooker Flora
of Brit. India, deels aan het materiaal in ’s Rijks Herbarium, waar
bij G. macrophyllus o. a. ook de vruchten voorkomen, die door
Hooker niet vermeld zijn. De soorten werden door Bentham en
Hooker en andere schrijvers tot Toxocarpus, doorBujMEen thans
weer door Schumann tot Secamone gebracht.
43. O X Y S T E LM A R. Br.
Kelk klein, diep 5-spletig, van binnen aan de basis
met oo klieren en met spitse lobben. Bloemkroon breed,
urn-klokvormig of nagenoeg radvormig, breedkantig 5-
lobbig; lobben van binnen onbehaard, aan de basis min
of meer klepswijze aaneensluitend, aan den top ineengedraaid
en in den knop naar rechts dekkend. Buitenste
krans der bijkroon ringvormig, met de basis der bloemkroon
vergroeid, van binnen met wratten of haren bekleed
en met vliezigen, afgeknotten, weinig vooruitspringenden
rand; binnenste krans uit 5 lancet-tongvormige,
aan de basis hartvormige, van binnen twee kielen dragende
schubben bestaande, die aan de basis der helmknoppen
zijn bevestigd en met den opgerichten top boven
de stempelzuil uitsteken,. Meeldraden nabij de basis der
bloemkroon bevestigd; helmdraden tot eene korte zuil
vergroeid; helmknoppen in een neergebogen vlies eindigend.
Stuifmeelklompjes in elk hokje één, langwerpig,
samengedrukt en neerhangend van den versmalden top.