jXXXIII. oleaceae. 32:
Fam. l x x x i i i . OLEACEAE.
Bentham et HOOKER Gen. Plant. II, p. 672. — Miquel. FL. Ind.
Bat. II, p. 530 en p. 1081 (Jasmineae) II, p 545 en p. 1081 (Oleineae) —
Sum. p. 558 (Jasmineae, Oleineae). — Baillon. Bint. PI. XI. p. 230. —
Hooker F., Fl. Br. Ind., III, p. 590. — Knoblauch in Engler Nat.
Pflanzenf. IV. 2 .— Urban, Addit ad ffogn. Ft. Ind, Occ. in Engl. Bot.
Jahrb. XV. 1893, p. 340. — Knoblauch, Zur Kenntniss einiger Oleaceen
in Bot. Centr. BI. LXI, 1895, p. 81. — Schumann und Hollrung,
Die Flora von Kais. Wilh. Land., p. 108. — Warburg in Engler
Botan. Jahrb. 1891. XIII, p. 403. — Engler in Nat. Pflanzenfam.
Nachtrage zu IV, 2, p. 281.
Bloemen tweeslachtig, zelden tweehuizig of gemengd-
slachtig, regelmatig. Kelk vrij, meestal klein, klokvormig,
4-, zelden oo -tandig of -lobbig, bij enkele soorten (niet
van Xederlandsch Indië) ontbrekend. Bloemkroon öf ver-
groeidbladig, trompet-, trechter-, of klokvormig, öf losbladig,
in welk geval de bloembladen nu eens door
middel van de meeldraden bij paren samenhangen, dan
weder geheel vrij zijn, öf geheel ontbrekend; lobben of
bloembladen meestal ten getale van 4, zelden van 5—6,
in den knop dakpanswijze dekkend of dubbel gevouwen,
klepswijze aaneensluitend. Meeldraden meestal 2, afwisselend
met de vruchtbladen, zelden 4, (niet bij de soorten
in Ned. Indië) in de buis der bloemkroon ingeplant of
tusschen de bloembladen en deze paarswijze verbindend
of, bij afwezigheid der bloemkroon, hypogynisch; kelm-
draden meestal kort; helmknoppen groot, eivormig of
langwerpig, of zelden lijnvormig, aan de rugzijde nabij
de basis of zelden nabij den top ingeplant; helmbindsel
voorbij de helmhokjes in een spits verlengd of stomp;
helmhokjes 2, aan de rugzijde vastgehecht, vrij en zijdelings
of min of meer buitenwaarts met eene langsspleet
openbarstend. Schijf ontbrekend. Eierstok bovenstandig,
2-hokkig; stijl meestal kort, soms zeer kort, doch soms
ook lang; stempel meestal dik of knopvormig, onbehaard,
ten slotte meestal kort 2-spletig; eitjes gewoon lijk in
elk hokje 2, zelden 1 of 4—8, anatroop of amphitroop
aan de basis zijdelings of bij den top aan het tusschen-
schot vastgohecht. Yrucht nu eeus eene tweekleppige,
meestal hokvorbrekende oponspringende, zelden niet open