358 LXXXV. APOCYNACEAE.
voren vertoon'ende of 2-spletige, ook wel geheel gave
vrucht, welke 2 korstachtige of steenharde, meestal 1-
zadige kernen bevat, Zaden eivormig, kiemwit vleezig,
glad, zaadlobben platj kiemworteltje recht of min of
meer teruggekromd, naar boven gericht.
Onbehaarde of zelden zachtharige boomen of heesters.
Bladeren in kransen van 3—4 of zelden tegenovergesteld,
vinnervig met dunne en talrijke of ver uiteenstaande
zijnerven. Bloemstengels zich ontwikkelend tusschen de
bladeren aan de toppen der takken, doch later bij het
doorgroeien van de takken zijdelings wordend, meestal
schermvormige bijschermen en weinige bloemen dragend.
Bloemen en vruchten meestal klein.
Aantal soorten omstreeks 40, in Zuid Afrika en tusschen de
keerkringen in Amerika, Afrika en Azië. Bentham en Hooker
nemen hierin ook op Cyrtosiphonia Mig, een geslacht dat voornamelijk
de Aziatische soorten van Rauwolfia zou omvatten en
zich in hoofdzaak zou onderscheiden door de bloemkroon, die
niet veel grooter is dan de kelk. Bentham neemt evenwel deze
onderscheiding niet aan, omdat er ook soorten in voorkomen waar
de bloemkroon 2—3-maal grooter is dan de kelk. Het geslacht
Ophioxyla X., door den auteur voornamelijk van Rauwolfia gescheiden
omdaF er mannelijke bloemen zouden voorkomen met 2
meeldraden, vermengd met tweeslachtige die 5 meeldraden hebben.
Die mannelijke bloemen zijn echter door latere waarnemers niet
teruggezien, doch het geslacht werd gehandhaafd voor de Aziatische
soorten, die zich onderscheiden door spitse kelklobben en eene lange,
dunne bloemkroonbuis. Daar deze kenmerken evenwel ook hij
sommige Amerikaansche soorten werden aangetroffen en een ander
kenmerk n.1. de meerdere of mindere vergroeiing van de steenvruchten
evenzeer bij de Aziatische als bij de Amerikaansche
varieert, achten Bentham en Hooker de scheiding, van de beide
geslachten ongemotiveerd. Van de vier soorten van Ophioxyla
welke Miquel aangeeft, werden er door Hooker drie bijeengetrokken.
Bij Baillon wordt de naam Rauvolfia geschreven.
12. A L Y X IA R. Br.
Kelk 5-deelig, zonder klieren, met korte, ei-of lancetvormige
segmenten. Bloemkroon trompetvormig, met cilindrische,
bij de meeldraden verwijde buis en zonder schubben
in de keel 5 lobben 5 in den knop ineengedraaid en
naar buiten dekkend. Meeldraden in het midden of hooger
binnen de bloemkroonbuis besloten; helmknoppen lancetvormig,
zonder aanhangsels aan de basis der helmhokjes.
Schijf ontbrekend of onduidelijk ringvormig. Eierstok
bestaande uit 2 vrije vruchtbladen; stijl draadvormig;
stempel langwerpig of knopvormig, met onduidelijke of
kort 2-spletige spits; eitjes in elk hokje 2 boven elkander
of 4—6, in 2 rijen, poortje naar buiten en naar
onderen of naar boven gericht. Steenvrucht of besvrucht
2, of door mislukking 1, eivormig of langwerpig, 1-zadig
of parelsnoervormig en dus met 2, zelden 3—4 langwerpige,
1-zadige leden. Zaden eivormig of langwerpig,
met eene vore of gekromd om de naar binnen gedrongen
zaadlijst; kiemwit hoornachtig, meer of minder uitgevreten.
Zaadlobben bladachtig, eivormig of langwerpig,
recht of gekromd, kiemworteltje kort, naar boven of
somtijds naar onderen gericht.
Heesters, meestal onbehaard. Bladeren in kransen van
3 of 4 of zelden tegenovergesteld, lederachtig, glanzend,
vinnervig, met meestal weinig vooruitspringende zijnerven.
Bloemen klein, twee aan twee of verbonden tot bijschermen
die tot hoofdjes, bundels of korte aarvormige pluimen
vereenigd, in de bladoksels zijn geplaatst en soms
in de oksels der hoogste bladeren voorkomende, schijnbaar
eindelingsch zijn.
Aantal soorten 40 a 50, in tropisch Azië en Australië. Bij Bentham
droeg dit geslacht den naam van Alyxia R. Br., welke echter
van 4810 dateert en dus zooals door Baillon in Buil. Soo. Sem.
de Par. 1888, No. 78, werd opgemerkt moest vervangen worden
door den naam Gynopogon, die door Forster in 1776 aan het
geslacht werd gegeven. Dit werd ook door Schumann in E ngler’s
Natürl. Pflanzenfam. aangenomen. Daar evenwel deze schrijver in
de Nachtrage van hetzelfde werk het geslacht weer omdoopt in
Alyxia en ook de Engelsche botanisten dien naam handhaven,
meenen wij hen hierin te moeten volgen, omdat deze naam waarschijnlijk
wel het meest gebruikt zal Worden.
13. H U N T ER IA Roxb.
Kelk klein, 5-deelig, zonder klieren. Bloemkroon trompetvormig,
met cilindrische, bij de meeldraden uitgezette
buis en met onbeschubde door een vooruitspringenden
ring min of meer gesloten keel; lobben in den knop
ineengedraaid en naar links dekkend. Meeldraden boven
het midden in de buis besloten, met zeer korte helm-
draden en langwerpig-lancetvormige helmknoppen, welker
helmhokjes aan de basis geen aanhangsels hebben. Schijf
ontbrekend. Yruchtbladen in de bloem vrij of aan de