tot een vleugel verbreed; kiemwit vleezig; kiem meestal
klein, recht.
Boomen of heesters, zelden hoornen, meestal met een
uit stervormige haren bestaande vlokkige of poedervormige
of viltachtige bekleeding bedekt. Bladeren tegenovergesteld,
gaafrandig, gekarteld of zelden ruw getand, door een
dwarse streep of zelden door min of meer kruidachtige
steunblaadjes verbonden. Bloemen klein of vrij lang, wit,
geelachtig, oranjekleurig of zelden paars of karmijnrood,
gewoonlijk 4-tallig, bij eenige weinige soorten 5-tallig, in
meestal dichte, kogelvormige of tuilvormige okselstandige
of tot een eindelingsche tuil-, bloemspiets- of trosvormige
pluim vereenigde bij schermen.
Aantal soorten omstreeks 70, in tropisch en subtropisch Amerika,.
in Zuid-Afrika en tropisch en subtropisch Azië. Voor Neder-
landsch Indië zijn verscheidene soorten opgenoemd, doch alle zijn
later tot de in geheel tropisch Azië voorkomende B. Asiatica Lour.
teruggebracht. Dit is een heester met lancetvormige, van onderen
viltachtige bladeren en buisvormige bloemen, die tot okselstandige
en eindelingsche aren zijn vereenigd, welke soms eindelingsche
pluimen vormen.
Het geslacht Buddleia met eenige niet in Nederlandsch Indië
voorkomende verwanten vormt bij Soledereder een der beide
hoofdgroepen van de familie der Buddléioideae, die zich van de
andere, de Loganioideae, onderscheidt door het gemis van intra-
xylair phloem en de aanwezigheid van eigenaardig gevormde haren
(klierharen en sterharen.)
7. FA G R A E A Thunb.
Kelk diep 5-spletig of -deelig, met vrij dikke, cirkelvormige
of eivormige en stompe, in den knop dakpans-
wijze dekkende lobben. Bloemkroon trechter- of min of
meer trompetvormig, met naar boven verwijde of cilindrische,
zelden dunne buis; lobben 5, zelden 6—7, in
den knop ineengedraaid en licht naar rechts dekkend.
Meeldraden 5, zelden 6—7, in de buis der bloemkroon
bevestigd en daarboven uitstekend, met draadvormige
helmdraden; helmknoppen langwerpig of eivormig, aan
de basis 2-spletig of hartvormig, met evenwijdige hokjes.
Eierstok 2-hokkig ,of vooral in het bovenste gedeelte daar
de randen der yruchtbladen de as niet bereiken, 1-hokkig;
stijl draadvormig; stempel neergedrukt knop- of schildvormig;
eitjes in elk hokje talrijk, bevestigd aan de 2-
spletige zaadlijsten, die gevormd worden door de beide
in de naar binnen gerolde as tegen elkander komende
en teruggebogen randen der vruehtbladen. Bes kogelvormig,
ei- of cilindervormig, 1—2- bokkig. Zaden talrijk,
klein, weggedoken in de moesachtige zaadlijsten; zaad-
huid korstaehtig; kiemwit kraakbeenachtig, kiem klein,
recht,- soms zeer klein, met uiterst korte zaadlobben en
een rolrond kiemworteltje.
Onbehaarde boomen of heesters, soms op andere gewassen
levend of klimmend. Bladeren tegenovergesteld,
gaafrandig, vinnervig, lederachtig, met weinige nerven,
van onderen door de oorvormige bases der bladstelen of
door een binnen de bladstelen geplaatste seheede verbonden.
Bloemen wit of geel, klein of groot, soms zeer
groot, in eindelingsche bij schermen, die waar de bloemen
groot zijn, soms tot een enkele bloem zijn verminderd
en waar zij kleiner zijn, in drieën vertakt' en wijde veel-
bloemige tuilen vormen.
Aantal soorten omstreeks 30 in tropisch en subtropisch Azië en
Australië en in de eilanden van de Stille Zuidzee.
8. N O R R IS IA Gardn.
Kelk klein, 5-spletiglobben in den knop dakpanswijze
dekkend. Bloemkroon trompetvormig, met dunne buis;
lobben 5, ei vormig, in den knop klepswijze aaneensluitend.
Meeldraden 5, in de keel bevestigd; helmdraden draadvormig;
helmknoppen eivormig, aan de basis 2-lobbig,
met evenwijdige hokjes. Eierstok 2-hokkig; stijl draadvormig,
met stompen, min of meer knopvormigen stempel;
eitjes in elk hokje talrijk, in vele rijen aan de
langwerpige, onder het midden schildvormig bevestigde
zaadlijsten. Doosvrucht langwerpig, lederachtig, schotver-
brekend met 2 kleppen openbarstend of in de beide
vruehtbladen uiteenwijkend, waarbij de kleppen of de
vruehtbladen aan den top nagenoeg gaaf zijn, terwijl aan
de binnenste oppervlakte door een langsspleet de- zaadlijsten
ontbloot worden. Zaden meestal talrijk, plat-samen-
gedrukt, lijnvormig, met langwerpige kern en naar boven
en onderen in een vleugel verlengde zaadhuid; kiemwit
vleezig, niet dik; kiem recht of zelden naar binnen gekromd;
zaadlobben kort, kiemworteltje rolrond.
Roestkleurig behaarde heester. Bladeren tegenoverge