springende doosvrucht, dan weder eene bes of steenvrucht.
Zaden 2—4 of meestal door mislukking slechts 1, opgericht
of hangend, zaadhuid dun of zelden dik; kiemwit
vleezig of min of meer hoornachtig, dikwijls olieachtig
of ontbrekend 5 kiem recht; zaadlobben in het kiemwit-
houdend zaad plat, eivormig of langwerpig, in het zaad
zonder kiemwit dikvliezig; kiemworteltje meestal kort,
soms tusschen de zaadlobben verborgen, zelden vrij lang,
naar onderen of naar boven gericht.
Opgerichte of klimmende heesters of boomen, hoogst
zelden kruiden, onbehaard of zelden zachtharig, onge-
doornd. Bladeren tegenovergesteld, zelden afwisselend of
in kransen, enkelvoudig of 3-weinigbladig gevind. Steun-
blaadjes ontbrekend. Bloemen okselstandig of eindelingsch,
in losse of tot bundels samengetrokken bloeiwijzen, welke
nu eens gevormd worden door vorkswijze vertakte bijschermen,
dan weder door in drieën vertakte pluimen,
waarvan of zoowel de hoofdtakken als de verdere verzwijgingen
tot de onbepaalde bloeiwijzen behooren, öf de
uiterste vertwijgingen bijschermen zijn.
Aantal soorten omstreeks 280 volgens Bentham en Hooker,
370—390 volgens Knoblauch, in de warme en gematigde streken
van de geheele wereld voorkomend, in de koudere streken ontbrekend
of zeldzaam.
OVERZICHT DER GESLACHTEN,
On d e r f ami l i e I. JASMINEAE. Eitjes nabij de basis vastgehecht
met een naar onderen gericht poortje. Zaden opgericht, zonder kiemwit.
Tribus I. J a s m i n e a e . Vrucht öf een tweelobbige, zeldzamer
door mislukking enkelvoudige bes öf een schotverbrekende doosvrucht.
Bloemkroonlobben of -slippen in den knop dakpanswijze dekkend, bij
den bloei uitgespreid.
1. Jasminum, Vrucht vleezig, niet openspringend, tweelobbig
of door mislukking enkelvoudig. Bladeren enkelvoudig, drietallig
of gevind. Meestal klimmende heesters.
2. Ntctanthes. Vrucht droog, schotverbrekend openspringend,
met breede, ruggelings samengedrukte vruchtbladen. Bladeren
enkelvoudig. Opgerichte heesters of boomen
On d e r f ami l i e II. MYXOPYREAE. Eitjes gekromd, nabij de basis
aan bet tusschenschot bevestigd, met een naar binnen gericht poortje.
Zaden opgericht, met een groot kiemwit en kleine kiem.
Tribus II. ï ï y x o p y r e a e . Vrucht vleezig, niet openspringend,
tweelobbig of door mislukking enkelvoudig. Bloemkroonlobben inden
knop dakpanswijze dekkend, bij den bloei opgericht.
3. Myxopyrum. Bladeren enkelvoudig, drienervig. Klimmende
heesters.
On d e r f ami l i e III. OLEEAE. Eitjes aan den top van het tusschen-
schót vastgehecht met naar boven gericht poortje. Groote kiem met
of zonder kiemwit. Vrucht öf een enkelvoudige steenvrucht öf een
niet openspringende loodrecht op het tusschenschot samengedrukte
vleugelvrucht. *).
Tribus II. F r a x i n e a e ' Niet openspringende, gevleugelde, loodrecht
op het tusschenschot samengedrukte droge vrucht. Kelk en
bloemkroon ontbrekend of aanwezig, de laatste in den knop naar
binnen gevouwen, klepsgewijze aaneensluitend. Bloemen in bundels
langs de spillen in dichte of uitgespreide trossen.
4. Fraxinus. Vrucht lang, met eindelingschen vleugel, dikwijls
door mislukking 1-zadig. Boomen, meestal met gevinde bladeren.
Tribus V. Oleinae. Enkelvoudige steenvrucht. Kelk en bloemkroon
meestal aanwezig. Bloemen in bundels of pluimen waarvan de
uiterste vertakkingen vaak uit bijschermen bestaan.
' A. B lo emk r o o n b u i s o n t b r e k e n d o f z e e r k o r t ; s l i p p e n
vri j o f i n 2 v r i j e o f aa n de b a s i s s ame n h a n g e n d e
pare n. B i n n e n l a a g v a n d en v r u c h tw a n d h a r d en
d i k , n i e t p a p i e r ach t i g . Blo e iwi j z e me e s t a l o k s e l s
ta n d ig .
a. B l o em k r o o n i n den k n o p n a a r b i n n e n ge vo uwen,
k l e p swi j z e a a n e e n s l u i t e n d . B l o em e n in p l u i me
n , t r o s s e n o f aren.
5. Chionanthus Bloemkroon in den knop langwerpig, zelden
kogelvormig; slippen langwerpig, meer dan tweemaal langer
dan de kelk, soms zeer lang, vrij of in 2 vrije of aan de basis
samenhangende paren. Kiemwit al of niet aanwezig. Bloemen
tweeslachtig.
6. Olea. Bloemkroon in den knop kogelvormig, zelden langwerpig;
slippen eivormig, hoogstens tweemaal langer dan de
kelk, nooit vrij, doch buis soms zeer kort. Kiemwit aanwezig.
Bloemen vaak tweehuizig.
b. B l o em k r o o n i n den k n o p d a k p a n swi j z e d e k k e n d .
B l o em e n i n bund e l s .
7. Osmanthus. Bloemkroon in den knop kogelvormig; slippen
eivormig. Kiemwit aanwezig. Bloemen tweeslachtig.
*) De tribus der Syringeae met schotverbrekende doosvrucht,
waartoe de in Europeesche tuinen gekweekte Sering en Forsythia
behooren, is niet in de Indische Flora vertegenwoordigd.