de kelkbuis bekleedend). Yruchtbladen onderling vrij.
doch van achteren niet den kelk of de vleezige schijf
vergroeid en daardoor half onderstandig; stijl kort, soms
zeer kort; stempel langwerpig, zonder ring, met eene
korte, dikke, stomp 2-lobbige spits; eitjes in elk vrucht-
blad zeer talrijk, in vele rijen vastgehecht aan de naar
binnen uitspringende zaadlijst. Kokervruchten ten getale
van 2, uiteengespreid, elliptisch langwerpig of lijnvormig,
lederachtig. Zaden langwerpig of lancetvormig, plat-
samengedrukt aan den top of aan beide kanten, zelden
aan den geheelen rand in een vrij dikken of dun vliezi-
gen gaven of getanden vleugel overgaande; kiemwit
vleezig, dun, soms niet veel dikker dan de zaadhuid;
zaadlobben langwerpig of ei-hartvormig, kiemworteltje
kort.
Boomen met vrij dikke takken, onbehaard of zacht-
harig. Bladeren verspreid, meestal vrij lang gesteeld,
vinnervig, met van onderen meestal vooruitspringende
en in een zaadnerf vereenigde zijnerven. Bloemen groot,
wit, geelachtig of purper, in eindelingsche in tweeën of
drieën vertakte bijschermen, meestal met groote schutbladen,
die de knoppen in de jeugd omsluiten, maar
lang voor den bloei afvallen en knoopachtige litteekens
op de assen achterlaten.
Aantal soorten omstreeks 40, in tropisch Amerika te huis behoo-
- rend, doch waarvan eéne PI. acutifolia Poir., o. a. in Java op de
begraafplaatsen veel wordt gekweekt. Scheffer vermeldt in de
Ann. v. Buit. bij dit geslacht nog eene soort van N. Guinea, doch
acht haar wegens de onbekendheid der bloemen nog twijfelachtig.
Het geslacht heet naar den natuurvorscher Plumier. Tournefort
leidde den naam af van den Latijnschen vorm P lumerids die o. a.
ook in Linnaeds’ Philosophia Botanica voorkomt en werd hierin,
zoowel door L innaeds in zijn Species Plantarum, als door Bentham
en Hooker in hun Genera gevolgd. In Linnaeus’ Philosophia Botanica
echter vindt men den, van den Franschen naam afgeleiden
vorm Plumiera, waaraan o. a. door Schumann de voorkeur wordt
gegeven. Scopoli gebruikte den vorm Plumieria.
20. A L STO N IA B. Br.
Kelk 5-deelig of -spletig, zonder klieren, en met korte
meestal stompe segmenten of slippen. Bloemkroon trompetvormig,
met cilindrische, bij de meeldraden weinig
verwijde buis, zonder schubben in de keel, die echter
soms door een ring of naar onderen gerichte haren min
of meer gesloten is; lobben ineengedraaid, nu eens naar
links, dan weder naar rechts dekkend. Meeldraden nabij
den top in de buis besloten; helmknoppen vrij, eenigs-
zins spits, zonder aanhangsels aan de basis der helm-
hokjes. Schijf ontbrekend of ringvormig, nu eens onduidelijk,
dan weder afgeknot of gelobd en in het laatste
geval met 2 grootere lobben, die met de vruchtbladen
afwisselen. Yruchtbladen vrij; stijl draadvormig; stempel
eivormig of langwerpig, met eene nu eens zeer kleine,
dan weder kort 2-spletige spits; eitjes in elk hokje talrijk,
in oo rijen. Kokervruchten 2, lijnvormig of soms
zwaardvormig, meestal dun. Zaden langwerpig of lijnvormig,
plat-samengedrukt, schildvormig vastgehecht,
meestal aan dén rand met wimpers, die aan den top en
de basis het langst zijn, maar niet met eene afvallende
haarkuif; kiemwit dun; zaadlobben langwerpig, plat. Bladeren
in kransen van 3—4, zelden tegenovergesteld, vinnervig.
Bloemen wit, van middelbare grootte of vrij klein
in meestal rijkbloemige, tuilvormige, bijschermen die aan
een korten steel in de oksels van den hoogsten bloei-
krans staan en daardoor schijnbaar eindelingsch zijn.
Aantal soorten omstreeks 30, in tropisch Azië en Australië en
de eilanden van de Stille Zuidzee. Men onderscheidt in het geslacht
3 secties:
Sect. 1. Pala. Bladeren met dicht aaneenstaande, evenwijdige
zijnerven. Bloemkroonlobben naar links dekkend. Schijf ontbrekend
of afgeknot.
Sect. 2. BlaberoptlS. Bladeren met dicht aaneenstaande evenwijdige
zijnerven. Bloemkroonlobben naar links dekkend. Schijf
2—5-lobbig, of uit 2 met de vruchtbladen afwisselende schubben
gevormd.
Sect. 3. Dissuraspermum. Bladeren meestal toegespitst en uiteenstaand,
vinnervig, glanzend. Bloemkroonlobben naar rechts dekkend.
Schijf ontbrekend of afgeknot.
21. AM B LY O C A LY X Benth.
Kelk klokvormig, kort 5-spletig, van binnen zonder
klieren, met breede, dikke, min of meer uiteenstaande *)
‘) Dakpanswijze dekkend volgens Schumann.