staan, vormen het nieuwe geslacht Strophacanthus Lindau, dat
volgens den schrijver gekenmerkt moet zijn door het bezit van
vier -meeldraden en vertakte, samengestelde bijschermen, wier
middenbloem regelmatig mislukt. Bij onze exemplaren der beide
soorten van Nederlandsch Indië evenwel, D. dichotoma Clarke en
D, terminalis Fawc., zijn er twee meeldraden en de middenbloem
der bijschermen is volkomen ontwikkeld. Zij komen overeen met
de beschrijving van het geslacht Diantliera volgens Bentham en
Hooker, waarin wij ze voorloopig laten, in afwachting of zij,
wegens de vele, door Lindau waargenomen overgangen tusschen
stompe en spitse helmhokjes in het geslacht Justicia, ook hierin
moeten worden opgenomen.
38. JU S T IC IA L.
Kelk diep 5—4-spletig, met smalle, priemvormige of
spitse slippen, die nagenoeg gelijk zijn of waarvan het
achterste kleiner is of ontbreekt. Bloemkroonbuis korter
dan de zoom of zelden een weinig langer, recht of gekromd,
van boven of zelden van af de basis verwijd, aan
de keel soms licht samengetrokken; zoom 2-lippig; bovenlip
in den knop binnen gelegen, opgericht of gekromd,
hol, gaaf of kort 2-spletig, meestal eenigszins breed;
onderlip uitgespreid, -gelijkmatig S-spletig; middenlob in
den knop buiten gelegen; vèrgroeid deel bol met eene
gleuf waarin de stijl ligt en geaderd-rimpelig. Meeldraden
2, in de keel bevestigd, korter dan de bovenlip; helm-
draden dikwijls dik of behaard; helmknoppen 2-hokkig,
met vrije hokjes, die op ongelijke hoogten zijn ingeplant,
het hoogste stomp, het onderste aan de basis met eene
korte, witte spoor; staminodiën ontbrekend. Knobbel-
stuifmeel. Schijf ring-, nap- of bekervormig, gaaf of golvend
2—3-lobbig. Stijl draadvormig met stompen of kort
1-tandigen top; eitjes in elk hokje 2. Doosvrucht eivormig
of langwerpig, dik of samengedrukt, aan de basis
in een niet uitgeholden, meestal langen steel samengetrokken.
Zaden 4 of door mislukking minder, meestal
plat-samengedrukt, min of meer cirkelvormig, glad, rimpelig,
met groefjes of wratjes of stekels; werphaken spits
of afgeknot.
Kruiden of zelden heesters met gaafrandige bladeren.
Bloemen vaak klein, wit, paars of rosé, zelden rood, in
de oksels van schutbladen alleenstaand of in bundels of
losse bijschermen, eindelingsche of okselstandige aren of
losse pluimen vormend. Schutbladen en schutblaadjes zeer
verschillend.
Aantal soorten omstreeks 160.
Het geslacht Justicia, zooals het hier wordt opgevat, komt
overeen met de omgrenzing in Hooker’s Flora of British India.
Alleen hebben wij gemeend het geslacht Adhatoda Nees er bij te
moeten opnemen, daar volgens het getuigenis van Clarke, die het
nog afgezonderd houdt, het door Bentham aangegeven verschil met
Justicia niet bestaat, en zelfs de opneming van het geslacht in
de sectie Betonica door Clarke noodig werd geacht. De splitsing
van Justicia in een geslacht van denzelfden naam, dat ook de
Amerikaansche soorten van Dianthera L. omvat, en twee andere
geslachten Rhaphidospora Nees en Nicoteba Lindau, zooals door
L indau wordt voorgesteld, schijnt ons daarom niet wenschelijk,
omdat de scheiding alleen berust op den stuifmeelvorm, die zelfs
in het dusgevormde geslacht niet constant is.
Wij onderscheiden derhalve de volgende secties:
1. Adhatoda Lindau (niet Adhatoda volgens Bentham en Clarke.)
Bloemen 1—3 in de bladoksels, meestal gesteeld. Knobbel-stuifmeel
met 2 spleten en duidelijke knobbels.
2. Tyloglossa Lindau (Calophanoides volgens Clarke.) Bloemen
in dichte, gedrongen, kluwenvormige, okselstandige bloeiwijzen.
Stuifmeel als van Adhatoda,
3. Gendarassa. Bloemen in afgebroken aren, met smalle schutbladen.
Knobbel-stuifmeel met drie spleten en onduidelijke knobbels.
4. Roste! 1 ar ia. (Rostellularia volgens Clarke.) Bloemen in dichte
aren, met smalle schutbladen. Stuifmeel als van Adhatoda.
5. Vasica Lindau. (Adhatoda als afzonderlijk geslacht volgens
Bentham en Clarke.) Bloemen in dichte aren met grpote, dak-
panswijze dekkende schutbladen, die aan de randen niet behaard
zijn. Stuifmeel als van Adhatoda.
6. Monechma (sect. Betonica volgens Clarke gedeeltelijk.) Bloemen
in dichte aren, met breede, afgeronde, aan de randen behaarde
schutbladen. Stuifmeel als van Adhatoda.
7. Nicoteba Lindau. (See.t, Betonica volgens Clarke gedeeltelijk,
afzonderlijk geslacht volgens Lindau.) Bloemen in dichte aren, met
groote, groengenerfde, aan de randen niet behaarde schutbladen.
Raam-stuifmeel.
8. Rhaphidospora (Sectie volgens Bentham en Clarke, afzonderlijk
geslacht volgens Lindau.) Bloemen in losse pluimen. Raam-
stuifmeel.
39. C L IN A CA N TH U S Nees.
Kelk min of meer 5-deelig, met lijnvormige of priemvormige,
nagenoeg gelijke slippen. Bloemkroonbuis lang,
aan de basis gekromd, naar boven verwijd; zoom 2-lippig;
bovenlip in den knop binnen gelegen, opgericht, hol, aan