bladen, waarvan de hoogste soms gekleurd en met een
haarkuif voorzien zijn.
Aantal soorten omstreeks 50, in'tropiscli Azië, Afrika en Australië*
8. A N ISO C H ILU S Wall.
Kelk eivormig, nagenoeg opgerieht, vruchtdragend aan
de basis of het midden min of meer opgeblazen, met
afgeknotte of schuine monding; achterste tand eivormig
of verlengd, omgekruld of omgeslageri, de buis afsluitend,
de zijdelingsche en voorste bij den schuinen kelk kleiner
en bij den afgeknotten kelk nagenoeg ontbrekend. Bloem-
kroonbuis klein, buiten den kelk uitstekend, geknikt, met
verwijde keel; zoom tweelippig; bovenlip kort, stomp.
3—4-spletig, onderlip gaaf, verlengd en hol. Meeldraden
4, didynamisch, neergeslagen; helmdraden vrij, zonder
tandje. Schijf in lobben of klieren opgezwollen, waarvan
de voorste grooter is dan de eierstok; stijl aan den top
kort 2-spletig, met priemvormige slippen. Kootjes eivormig,
glad.
Kruiden of half heesters, dikwijls met vleezige bladeren.
Bloemen klein in schijnkransen welke dicht opeengedrongen
zijn tot eivormige of langwerpige of cilindrische aren
met afvallende schutbladen, die korter zijn dan de kelk
of waarvan de bovenste blijvende zijn, terwijl die van den
top met een haarkuif zijn voorzien.
Aantal soorten omstreeks 10, in Indië tehuis behoorend en
waarvan een 2-tal voor Java wordt opgegeven.
9. H Y P T IS Jacq.
Kelk ei-, klok- of buisvormig, met 5 gelijke, spitse of
priemvormige, zelden korte en stompe tanden, vruchtdragend
meestal vergroot, recht, teruggekromd of met
scheeve monding. Bloemkroonbuis cilindrisch of licht
buikvormig uitgezet, met gelijke of weinig verwijde keel;
zoom 5-lobbig, nagenoeg 2-lippig; achterste lobben plat,
opgericht of uitgespreid; de zijdelingsche hieraan gelijk,
vrij of tot de achterste of tot de voorste genaderd; de
voorste lob spoorvormig, gedurende den bloei scherp neergebogen,
gaaf of uitgerand, aan de basis samen getrokken
met een eeltachtigen rand of aan weerskanten naar voren
getand. Meeldraden 4, didynamisch, neergeslagen, met vrije
helmdraden zonder tandje; helmknoppen ineenvloeiend-
eeuhokkig. Schijf gaaf of van voren tot een korte klier
opzwellend. Stijl aan den top kort 2-spletig of nagenoeg
gaaf. Kootjes ei vormig of langwerpig, glad of gestippeld-
rimpelig, soms gevleugeld.
Kruiden, halfheesters of heesters zoowel wat voorkomen
als wat bloeiwijze betreft zeer verschillend. De in Keder-
landsch Indië voorkomende soorten hebben eivormige,
langwerpige of lancetvormige, min of meer behaarde bladeren,
terwijl de bloemen tot okselstandige gesteelde
hoofdjes zijn vereenigd.
Aantal soorten omstreeks 250, alle in tropisch Amerika tehuis
• behoorend, waarvan echter eenige in alle tropische gewesten zijn
verspreid,, hieronder een tweetal, welke in Nederlandsch Indië niet
zeldzaam zijn.
10. LAVANDTJLA L.
Kelk ei-buisvormig, opgericht, nagenoeg gelijk, 13—15-
nervig, met 5 korte, soms nagenoeg gelijke tanden, doch
waarvan soms de beide voorste iets smaller zijn, terwijl
de achterste nu eens een wéinig breeder is, dan weder
in een verbreed aanhangsel verlengd, vruchtdragend weinig
vergroot. Bloemkroonbuis boven den kelk uitstekend,
aan de keel min of meer verwijd; zoom schuin, 2-lippig,
bovenlip 2-spletig, onderlip 3-deelig, alle lobben uitgespreid
eivormig, stomp of zelden lancetvormig. Meeldraden 4,
didynamisch, neergeslagen ; helmdraden vrij, zonder tandje;
helmknoppen ineenvloeiend éénhokkig. Schijf gelijk, ineenvloeiend
met de blijvende basis van den eierstok, welke
na het afvallen der nootjes blijft en hol en meestal 4-
lobbig is. Stijl aan den top kort 2-spletig, met afgeplatte,
eivormige, dikwijls lang samenhangende lobben. Kootjes
kaal, glad, met een schuin veldje meestal aan den buitenkant
van de basis van den eierstok bevestigd.
Overblijvende kruiden, halfheesters of heesters, met
dikwijls nabij de basis opeengedrongen, soms vinspletige
of fijn verdeelde bladeren. Bloemen blauw of paars,
nagenoeg zittend in 2—10-bloemige schijnkransen, welke
cilindrische, lang gesteelde, enkelvoudige of aan de basis
vertakte aren vormen, dikwijls met dakpanswijze opeengedrongen
schutbladen, die niet langer zijn dan de kelk