Eranthemum liet. Deze regeling, ofschoon in strijd met de prioriteit,
doch uit een praktisch oogpunt verkieslijk, werd door Bentham
en H ooker gevolgd. De in de Genera Plantarum en in een
aantal werken over tropische Flora’s onder den naam van Eran-
themum aangewezen soorten, worden echter volgens Radlkofer
in de Natürl. Pflanzenfamilien omgedoopt in Pseuderanthemum
Badlk.
43. STROBEL A N TH E S BI.
Kelk diep 5-spletig of bijna 5-deelig, met min of meer
gelijke lijnvormige slippen. Bloemkroonbuis aan de basis
dun, kort of lang, gekromd of recht naar boven, min of
meer verwijd; zoom uitgespreid; lobben 5, ineengedraaid
in den knop, eivormig of rondachtig, alle gelijk of de
beide achterste booger vergroeid. Volkomen meeldraden,
nu eens 4, tweemachtig, de achterste meestal de kleinste,
dan weder alleen de 2 voorste volkomen en de achterste
tot staminodiën verminderd, in de basis van de
keel ingeplant en in de bloemkroon besloten; helm-
draden van onderen naar achteren genaderd, meestal
onder elkander en met een zeer klein vijfde stamino-
dium, als dit voorkomt, door een dwarse streep of een
kort vlies verbonden; helmknoppen langwerpig, aan de
rugzijde bevestigd, met gelijke, evenwijdige, stompe helm-
hokjes. Ribben-stuifmeel; poriën zonder ringwal. Schijf
onduidelijk. Stijl aan den top lijnvormig, teruggekromd,
achterlob klein, tandvormig of ontbrekend; eitjes in elk
hokje 2, zelden 3. Doosvrucht langwerpig of lijnvormig,
aan de basis weinig versmald, nagenoeg van af de basis
2-hokkig. Zaden 4 of door mislukking minder, min of
meer cirkelvormig, plat-samengedrukt met spitse of zelden
knotsvormige werphaken; kiem gewoon.
Meestal opgerichte, soms hooge heesters of halfheës-
ters, kaal, ruw of langharig. Bladeren tegenovergesteld,
die van hetzelfde paar soms zeer ongelijk, gaaf of getand.
Bloemen paars, blauw of wit, zelden geel, in de oksels
van tegenover elkander staande schutbladen, zittend of
kort gesteeld, met dakpanswijze opeengeschoven schutbladen,
nu eens in dichte aren, dan weder in losse pluimen
; schutblaadjes smal en klein.
Aantal soorten omstreeks 180, de meeste in tropisch Azië en
eenige weinige in tropisch Afrika. De soorten van Nederlandsch
Indië zijn ongetwijfeld veel talrijker dan in Miquel’s Flora wordt
opgegeven. Bij gebrek aan betere gegevens van het geslacht wordt
hierachter slechts een lijst der voorkomende soorten opgenomen.
Deze soorten behooren alle tot het ondergeslacht Eu-Strobilanthes
met .4 meeldraden.
14. LAM IA C A N TH U S O. Ktze.
Kelk zeer diep gedeeld. Bloemkroonbuis trechtervormig,
zich scheef verwijdend, zoom een weinig 2-lippig
met 5 bijna in den knop ineengedraaide gelijke lobben.
Meeldraden 4, een weinig uit de bloemkroonbuis te voorschijn
komend; helmdraden ongelijk, paarswijze op een
gemeenschappelijk vlies afloopend; helmhokjes stomp.
Stuifmeel min of meer driekantig, met onduidelijke geste-
kelde langsribben. Eitjes in elk hokje 1 (?). Doosvrucht
eivormig, kort gesteeld.-
Hooge, behalve de bloemkroon klierachtig behaarde
heesters. Bloemen afzonderlijk in de oksels der groote
schutbladen, te zamen kleine hoofdjes vormend, die weder
tot pluimen zijn verbonden. Schutblaadjes kleiner dan de
schutbladen, lancetvormig.
Eéne soort op Java, L. viscosus O. Ktze.
15. SAUTEERA Decaisne.
Kelk buisvormig, met 5 lijnvormige, borstel vorinig-
toegespitste, aan de randen min of meer stijfvliezige, hoog
vergroeide of ten slotte min of meer vrije slippen. Bloemkroonbuis
kort, dun, naar boven verwijd; zoom lang
2-lippig, in den knop ineengedraaid, met smalle, gekromde,
holle, aan den top 2-lobbige bovenlip en teruggekromdè
of uitgespreide, aan den top 3-lobbige onderlip. Meeldraden
4, tweemachtig, onder den top van de bloemkroonbuis
bevestigd, korter dan de bovenlip; helmdraden
aan de basis met elkander en met een klein staminodium
tot een van achteren met de bloemkroonbuis vergroeid,
aan weerszijden ver afloopend vlies verbonden; helmknoppen
2-hokkig met gelijke evenwijdige, stompe hokjes.
Ribben stuifmeel; poriën zonder ringwal. Schijf onduidelijk.
Stijl draadvormig met teruggekromde spitsen, de
stempeloppervlakte dragenden top en een klein of onduidelijk
tandje aan de achterzijde; eitjes in elk hokje 2.
Doosvrucht langwerpig, evenwijdig aan het tusschenschot