Sect. 2. Physostemma. Bijkroonschubben min of meer opgeblazen,
met naar onderen omgerolde randen.
Sec. 3. Sperlingia. Bloemen klein, bloemkroonslippen naar onderen
omgeslagen; bijkroonschubben aan de basis pijlvormig.
Sect. 4. Otostemma. Bloemen klein, wit: bloemkroonslippen naar
onderen omgeslagen; bijkroonschubben schuitvormig aan de basis
met een naar achteren gericht tweetandig uitsteeksel.
Sect. 5. Cathetostemma. Bloemen van middelbare grootte, groengeelachtig;
bloemkroonslippen teruggeslagen; bijkroonschubben
schildvormig bol, aan de basis 2-spletig; stempel genaveld.
Sect. 6. Plocostemma (Pterostemma). Bloemkroon groot, in de
keel en aan de basis der slippen van binnen viltachtig behaard ;
bijkroonschubben opgericht, van onderen samengevouwen; stempel
met eene spits. Meeldradenbuis laag. Bladeren vaak dun vleezig.
Sect. 7. Cyrtoceras. Bloemkroon met teruggeslagen smalle
slippen; bijkroonslippen met groote naar boven gekromde spoor ■
stempel met eene spits. Meeldradenbuis hoog. Bladeren lederachtig.
Volgens Schumann zou de naam van het geslacht op grond der
prioriteit in Sperlingia Vahl moeten worden omgedoopt, zooals
door Kuntze is voorgesteld. Hij houdt zich echter aan den algemeen
gebruikten naam Hoya, ten einde de noodelooze omdooping
van een groot aantal algemeen bekende soorten te vermijden.
31. PH Y SO S T E LM A Wight.
Kelk klein, 5-deelig, van binnen aan de basis met 5
klieren en smalle segmenten. Bloemkroon wijd, klokvor-
mig, min of meer bekervormig, aan den rand met 5
korte, breede, in het midden een stekeltje dragende
lobben. Bijkroonschubben 5, vleezig, aan de meeldradenbuis
vastgehecht, straalswijze uitgespreid, met teruggeslagen,
van onderen gevoorde randen en van binnen in
een op den helmknop liggenden tand verlengd. Meeldraden
aan de basis van de bloemkroon vastgehecht;
helmdraden tot een korte buis verbonden; helmknoppen
boven den stempel samenneigend, in een opgericht-neerge-
slagen vlies eindigend. Stuifmeelklompjes in elk hokje
één, eivormig-langwerpig opgericht, soms doorschijnend
gerand. Stempeltop min of meer vlak. Kokervruchten
lang cilindrisch, glad. Zaden gekuifd.
Hoogklimmende, onbehaarde heesters, met tegenoverstaande,
lederachtig-vleezige, glanzende, bij uitdroging
geaderde bladeren. Bloemen groot, in gesteelde scherm-
vormige bijschermen, telkens in een der tegenoverstaande
bladoksels.
Aantal soorten 2, in Nederlandsch Indië. Het geslacht komt in
Miquel’s Flora voor als Cystidianthus Hassk.
32. D ISCH ID IA R. Br.
Kelk klein, 5-deelig, van binnen aan de basis mét 5
klieren en met eivormige, vliezige segmenten. Bloemkroon
urnvormig, met kogelvormige of eivormige buis en vernauwde
monding; lobben 5 kort en dik, in den knop
klepswijze aaneensluitend. Bijkroonschubben 5, vliezig,
aan de meeldradenbuis bevestigd, opgericht, nu eens soms
aan den top 2-spletig, met vrij lange, teruggekromde
lobben, dan weder met afgeronden, uitgeranden of gaven
top. Meeldraden aan de basis der bloemkroon bevestigd;
helmdraden tot eene korte buis verbonden; helmknoppen
opgericht, in een vlies eindigend, Stuifmeelklompjes in
elk hokje één, langwerpig, opgericht, meestal min of meer
doorschijnend gerand. Stempel met platten of stomp kegel-
vormigen top. Kokervruchten dun of eenigszins dik, rolrond
glad, toegespitst. Zaden met een haarkuif.
Kruiden of halfheesters, meestal op de boomen klimmend
en aldaar wortelend, soms bijna bladerloos. Bladeren
bij de meeste soorten tegenovergesteld, vleezig,
lijnvormig ei-, ruit-, of schildvormig, dikwijls gedeeltelijk
den vorm van gewone bladeren hebbend, gedeeltelijk tot
urnen ontwikkeld. Bloemen klein, wit of rood, aan korte
bloemsteeltjes verbonden tot kleine trosvormige bijschermen
met eene korte en dikke spil.
Aantal soorten 46, in Zuid Azië en Australië. Het geslacht
omvat volgens Bentham en Hooker ook Collyris Vahl, Lepto-
stemma BI. en Conchophyllum BI.
Door K. Schumann wordt het geslacht verdeeld in 3 secties:
Sect. 1. Eu-Dischidia. Bladeren vlak. Sect. 2. Conchophyllum.
Bladeren van onderen uitgehold tot een schild, dat dicht tegen de
stengels of den steunboom is aangedrukt. Sect. 3. Ascidio-
phora. Bladeren deels vlak, deels in langwerpige urnen veranderd.
Deze secties komen overeen met de afdeelingen van het overzicht
der soorten van het geslacht door Beccari in Malesia II, waarin
hij dezelfde groepen als Normalia, Conchophylla en Ascidifera
aanhaalt. De eerstgenoemde groep laat zich nog aldus onderver-
deelen . Subsectio I. Aanhangsels der bijkroon aan den top min of
meer afgerond met neergeslagen en van de as afgekeerde uitsteeksels.
Subsectio II. Aanhangsels der bijkroon met breede basis en
naar den top versmald. Subsectio III. Bijkroonaanhangsels vorks-
wijze vertakt met lange, gekromde, om de as min of meer afge