meestal daar binnen besloten, met draadvormige helm-
draden, de twee voorste meestal volkomen, bij ééne soort
onvolkomen, in de keel bevestigd, met lange boogswijze gekromde
helmdraden, die onder de bovenlip samenneigen,
en aan de basis met een tand- of priemvormig aanhangsel
zijn voorzien; helmknoppen paarswijze dicht tot
elkander genaderd of samenhangend, met wijd uitstaande
aan den top dikwijls samenvloeiende helmhokjes. Stijl
aan den top in twee plaatjes verbreed, die aan de binnenzijde
de stempeloppervlakte dragen; èitjes talrijk.
Doosvrucht lijnvormig, ei- of kogelvormig, meestal langer
dan de kelk, schotverbrekend opensplijtend, waarbij de
gave, dunne kleppen het aan hen evenwijdige gave tus-
schenschot ontblooten.
Meestal éénjarige, vertakte, kale of zachtharige kruiden.
Bladeren tegenovergesteld, meestal getand. Bloemen klein,
zonder schutblaadjes, al of niet gesteeld, in de blad-
oksels alleenstaand of in eindelingsche soms op schermen
gelijkende trossen.
Aantal soorten omstreeks 30, meerendeels in de warmere gewesten
van de oude wereld thuis behoorend, eene enkele in de
gematigde streken hoog noordelijk voorkomende, een tweetal in
tropisch Amerika. Voor Nederlandsch Indië wordt een groot aantal
opgegeven, doch dit zal wel bij eene revisie van het geslacht
verminderd worden. In Engler u. P rantl’s Pflanzenfamilien geeft
v. Wettstein aan het geslacht den naain van Lindernia All. die
_door Bentham verworpen is, zoodat door hem alle soorten met
dien geslachtsnaam verdoopt worden. Onder de oudere synoniemen
der soorten van het geslacht noemen wij Vriesia Hassk. Hyogethon
Endl., Hornemannia Link et Otto, Diceros BI., Ellobum BI., Titt-
mannia Beichenb.
14. C U R A N G A Juss.
Kelk vlak, 5-deelig, met twee groote achterste en
voorste en twee smalle zijdelingsche segmenten. Bloem-
kroonbuis kort cilindrisch; bovenlip in den knop buiten
gelegen, opgericht, breed, uitgerand; onderlip langer uitgespreid,
B-spletig. Achterste meeldraden volkomen, in
de buis bevestigd, daarbinnen besloten, met dfaadvormige
helmdraden; helmknoppen samenhangend; helmhokjes
wijd uiteenstaand, vrij; voorste meeldraden meestal tot
knotsvormige staminodiën verminderd, in de keel bevestigd,
gaaf, zelden een ledig helmhokje dragend. Stijl
aan den top met twee plaatjes aan de binnenzijde met
de stempeloppervlakte bezet; eitjes talrijk. Doosvrucht
eivormig, in den kelk besloten, schotverdeelend opensplijtend
met dunne, gave kleppen, die het aan haar evenwijdige
tusschenschot ontblooten, dat de zaadlijsten draagt.
Zaden talrijk, klein, netvormig gerimpeld.
Nederliggende of kruipende kruiden, met tegenoverstaande
eivormige gekartelde bladeren. Bloemen zonder
schutblaadjes, aan tegenover elkander staande aan den
top verbreede bloemstelen, langs korte, eindelingsche,
schijnbaar okselstandige trossen.
Aantal soorten 2, waarvan er ééne in Nederlandsch Indië voorkomt
n.1. C. amara Juss., welke zooals de naai» uitdrukt eene
zeer bittere stof bevat.
15. IL Y SA N T H E S Bafin.
Kelk 5-deelig, met smalle ter nauwernood dakpans-
wijze dekkende segmenten. Bloemkroon cilindrisch of
van boven een weinig verwijd; bovenlip in den knop
buiten gelegen, opgericht, breed, hol, kort 2-spletig;
onderlip grooter, uitgespreid, met 3 breede nagenoeg
gelijke lobben. Achterste meeldraden volkomen, in de
buis bevestigd, min of meer daarin besloten; helmdraden
draadvormig; helmknoppen samenhangend, met wijd uiteenstaande
helmhokjes; voorste meeldraden tot staminodiën
verminderd, in de keel ingeplant, 2-lobbig, eene lob
stomp, klierdragend; de andere dun en spits, kort of
lang, kaal, zelden met een ledig helmhokje. Stijl aan
den top met 2 korte plaatjes, die aan de binnenzijde de
stempeloppervlakte dragen; eitjes talrijk. Doosvrucht
ei vormig of kort langwerpig, schotverbrekend opensplijtend,
met dunne, gave kleppen, die het gave aan haar
evenwijdige tusschenschot ontblooten, dat de zaadlijsten
draagt.
Éénjarige, kale, dunne, vertakte, in moerassen levende
kruiden. Bladeren tegenovergesteld, gaaf of min of meer
getand, evenwijdignervig. Bloemen klein, alleenstaand
in de bladoksels of de bovenste in een eindelingsche
tros. Bloemstelen zonder schutblaadjes; de vruchtstelen
dikwijls neergeslagen.
Aantal soorten 8, zoowel in Noord Amerika en Zuid Afrika als