fcn 1
li I 1396 G E E S T E L Y K E
de Jcrazalemfche bclcgering door Ncbucadnezar
en de opgcvolgde wegvoering in de gevaneenls
tot die engtcns gebracht geweeft. dat hit
kmkkm m de zuigeUvg of de ßratm der Stad
i» onmacbt zo«kin. Klaagl. II. 11. D"! de
tmge des wgkmds atn z.yn gehcmehe kliefde
van dorfi , dat de kinder kens brood eifchtien,
ende daar niemant was, die het henmededeildt.
Klaagl II. io. Dat de 'Wyven hare kinderktm
zouden eeten, die mm ^ de hand draagd. Vaa
de wceediieit der ftruiflen zie Job X X X , 17.
K l a a g l i e d . I V . veríT: 7. 8.
Bare hy^onderße. Nazareen, waren reiner danfneeaw , zywarenmtterdanmel!^^
zy waren rooder 'Van ligchaam dan rohjnen, gladäer dm em faphyr.
Maar na is hare gedaante njerduißert van ^varügheit, men k^Ke niet op de
ßraten : hare haß kjseft aan hare beenderen , zy ii 'verdorret, 2j is
als een hont.
B y aldien dat 'er iets is, Iiet welk bekwaam
is om de uitwendige gedaante en hec aanzien
van den menfch te veranderen , zoo is hec de
honger en hec gebrek van dingen tot het leven
noodzakelyk, of 00k hec gebruik van ongewoone,
ftinkende fpyzen, voor welken de natuur
een affchrik heefc. Het ligchaam word
niet verfrifchc, zoo als hec wel moeft , het
bloed trekt naar zig of eene flymachtigheit,
offcherpigheic: het kwaad word vermeerderd,
by aldien dat 'er bykoraen kwel l ingen, vreeze,
fchrik, andere gemoeds-neigingen, waar door
het hart tot engtens word gebracht, zoo dat
het niet krachrig genoeg is om het bloed uitte
dryvcn. Geen wonder, derhalven, datdeNazareen
, de Nazireeuwert, van alle wyn en
fterkedrank zig onthoudende, en aldernaauwftziende
op eene zorgvuldige eetmaat, geduurende
de zwaare belegering van Jcruzalem gehecl
van die veranderd zyngeworden, dztderzehtr
gedaante van z'^artigheid was verduißerd.
00 de jhaaun niet gehend-wierd, by aldien
hunlieder hnyt kleefde aan hare beenderen,
-verdorret was geworden en verdroogd als etn
hout. Die te 'vooren witter waren dan frieeuw,
roder van ligchaam dan robynen, gladdcr dan
In den T e s t korat voor hetwoordPf«/«;'»;,
hec welk onze Latynfche overzet margaritas
paarten , de Moederlandfche Robynen, waar
van ik op Job XXV I I L 18. breeder vercoond
hebbe, dat het zthcfaarlen betekent. Onze
T e x t fchynt dit gevoelen regen re Tpreeken,
den Penmim roodheit toefchryvende, daar de
paarlen van wegens de melk-wicheic geroemd
zyn. Die ontftrikt de knoop niet, dat 'er 00k
roode en geele peerlen zyn. In onze zee^ het
zyn de woorden van Pltnius, plegen dikwylder
omirent de Thracifche Zee-engte rode en kleine
paarlen gevonden te worden m Schelpen, welken
zy myas noemen. Athenaus : kai eßm hey men
chrufoeideys fphodra , hoofte mey rhadtoos diagnoonai
, hotan faratethey para to chrufion.
U p welke plaats ik wel zoude willen dat aangetekent
wierd, dac miflchienaan
nes by Aihenaiis aangcboden 2yn nier-fteentjes
van oflcn parelvormig, dewelke nietzeldea
als gout bUnken. Daar komt by, dat volgens.
het getuigenis van Tavernter in zyne Indifcht
Reize II. B. de geelverwige paarlen geacht
worden waardiger dan de witte, a!s ryper en
ftandvaftiger zynde. Deze dingen ontrtrikkea
de knoop niec, zegge ik, van de meefte, de
witte, verwe gefchiet de benaming. Niemand
zoude recht fpreeken , dat die of dat zwarter
was als een meflfch , alhoewel dat 'er Morianen
gevonden worden. Aan de rariteit-kamers
moeten de rode of gele peerlen verzonden wer.
den. Veel meer neemc de zwarigheit uit het
midden weg hec woord Jdam, het welk in het
gemeen wel betekent rood zyn, maar 00kblinken
, glanffig zyn, ja flikkeren, fionkmn. Virgilms
ç^Aineas. VI. Boek:
Zy zien tnjfchen de wölk by heldere hchtiüt
den hemel de wapenen blinken.
De woordelyke Uitleggingen van Pbiloxenus,
lampoo, fpkndeo, niteo, rtitilo , dat is, blinken,
günfterea, afftraalen. Die woord rutilare
gcbruiken de Latynen van de JVlaan en
Sterren niet om de roodheir, maar om de heiderheit,
en het glinfterend licht. Zoo worden
by den Dichteren ;iKr-;'erÄfA//^fgenaamd dealderwitfte
dingen , de fneeuw , eene Zwaan.
Albinovanus op de dood van Mecenas;
Armen witter danpnrpere fneeuw.
Horatius aan de Min-Godes yenns IV. B. i.
Lierzang.
• Vogel onder de pur/>ere zwaamn, p ziilt in
het hnis van Paulus Maximus ter gelegenertyà
opgefmult worden.
Hefychius : leuka , phaidra , îampra, leU'
kantizonta, lamponta.
Ja het woord wi theid, zeU, heeft de
naam van candere, blinkend wie zyn. Dat nog
meer klemt, de Arabieren verklaren het Hebreeuwfche
woord Adam , door het woord
candere, blinken, fchitteren, wie zyn. Derhalven
ZLillen onze Textwoorden met zeer
groot recht dus worden overgezet ; zy waren
blinkende wit, of, glinfierden wegens de, of,
N A T U U R K
^an de peerlen , zy waren aan hmi hchaam
glanjßger en witter dan de peerlen. Aan deze
verklanng zet gewicht by Levic. XIII. 19- alwaar
bahereih, fplendor, glans, eene blare of
blinkende korft van mela.itsheid, genaamd word
kbanah ameddameth, witte roolachtige, met
eene waailykwonderfpreukigcfpreekwyze, by
aldien adam alleenlyk rood zyn betekent. Van
welke zaak op de aangehaalde plaats meer gezegd
is. Dus word de zin klaar. Het zy dat
wy door Nazireeuwen verftaan dat zoort van
Joodfche Monniken , of de Voornaamften des.
Volks, die zyn voor de Babylonifche Gevangénis
witter, blinkender als melk , fneeuw,
paarlen geweeft. Doch onze Moedertalige
Üverzetting , dewelke voor Pinimm eene Roi
j « f t e l t , ontbreekt het ook aan geen uitvlucht:
want daar kan gezegd worden , dat door de
melkachtige glans van het alderdunfteveldoorgeftraalt
heeft zekere aangename roodheit,
het bloed door de alderbuicenfte buisjes doorfchynende.
'
Boet. Animadverf. Sacr. IV. B. 3. kap. erkend
Koraal voor Pininim, en tot onderftand
van dit zyn gevoelen haalt hy deze plaats van
Jeremia aan, en den echten zin van de kracht,
welke het woord adam zoude opgcven. Dog
voor antwoord zouden können dienen die dingen
, dewelke wy aanftonds over die woord
hebben te voorfchyn gebracht. Wy docn daar
by , dat het ligchaam van een teder menfch
niet bekwaamelyk kan vergeleken worden by
koralen, maar wel de Uppen, koraal-lippen by
den Dichters. BJoozende wangen worden veel
eer by roozen vergeleeken enby/>«r/>fr, danby
koraalen. Virgil XU. B. van hneas:
En gebeeten de roosverwige wangen.
Ovidius Amor. I. B. 4. Treurzang:
5 de federe duim de purpere wanu
N D E.
Een rood aangezicht is veel eer den dronkaarts
eigen, dan den Nazireeuwen, den geenen die
,geen wyn drinken. V)\is dichzjuvenaal
eene zuipfter, welker oogen en verftandinden
wyn zwemmen, in zyn 6. Schimpdicht:
Eindelyk komt zy roodachtig voor
den dag: eene geheele wynkan begeerende. Martiahs
V. B. 4. Pmtdtcht:
Taulus, hoe dikwyls ziet gy deze rood zynde
met voor Ulifieekende Uppen u tegen te gemoet
komen.
En daar moet wel aangetekent worden, dat
de lippen niec alleen of de wangen der Nazireeuwen
als rood worden befchrceven , taaar
het gantfche ligchaam Inderdaad beter zoude
voor koraal paflen de Kornalyn, Sarda^ welk
edelgefteente de Syrifche Overzeteer heeft.
Maar Sarda of Sardomx, Kornalyn of öardonikfteen
zyn onder de geringer jiiweelen, gel
yk ook de koralen j dog de Ptmnim worden
by Job en S»a!omo onder de alderkoftelykfte
getelt. Wy können niet ontkennen, dat Plinius
bereeds al overlang had gefchreeven , dac
in de Indien de koralen niet geringer gefchac
wierden, dan de peerlen by den Europeanen.
Dog van Judea of Idumea blykt dac aelve
niet.
Daar is nog overig het gladder zyn dan een
Saphyr , hec welk Aben Ezra wederom aanleiding
heeft gegeven om roodheid aan de Sa-
En r
phyr Coe te fchryven. Dog alhieris heegefprek
niec zoo zeer wegens de verwe , dan wel de
glanfch , alwaarom Hieronymus het overzec
Jchoonder dan een Saphyr , de LXX. huper Uthou
fappheirou te apofpaßna autoon, waarmede
ook onze Overzettingen overeenftemmen. Aan
de Textpiaars geefc licht de blaeuwe Saphyr
zelve: het bloed fchynd door het alderdunfte
vel van een fchoon ligchaam hemelblaeuwverwig.
K l a a g l i e d . IV. vers 151.
Onx^ uewolgers zyn fneller geweeß, dan de /írenden des hemtls : z j hebben ons op
de bergen hittiglyk nervolgt, in de meßyne hebben zy ons lagen ^fltjt.
Zk Jerrn. XLVIII. vers 40.
K l a a g l i e d . V . vers 18.
Om des bergs Zions mile, die lerwoeß is, daar de Vojfen op loopen»
nimmmntmnt ö S