:'l'llí'l í
il ilfiilil
T E L Y K E
Etne Scharlaken verwige zeemìeere fchoen
omvangd de» ongekwctfien voet.
Hedendaags draagen roode, fcharlaken, purpere
icbocnen niet alleen adelyke vrouwen,
maar niet zelden de dienftmeiden zelve.
Van het Fyne Linnen hebbcn \vy eiders gehandelt.
1 4 0 8 G E E S
Konftantinopolen van zyne waardigheit is afgezet
door Izaak Comnemis om dat hy purperverwige
fchoenen had gedragen, efeballeto
kokkobafhey peribaletn ¡tedila. Onder den Romeinen
zyn 'er echter byzondere lieden geweeft,
de w e lke purpere fchoenen droegen. Martialis
van eenen Slaaf tot de Raadsheerlyke waardigheit
verheven:
E z e c h . X V I I . veriT: 3. 7.
Ende ^egd; ^eid de HE ERE Beere: Een Areni diegr00t ^as ^ groot
'van mleugelen , lang njan "vlerken, uc/ njan 'vederen, die uerfcheidene "ver^en
haddey k^am op den Libanon^ ende nam den opperftentakvaneene Ceder,
l^og was 'er een ^ooten Areni groot van vlettgelen, ende overvloedigvan vederen.
Noch van de reden, noch van de gebruikelyke
manier vao ipreeken , is het niet ongevoegzaara,
dar Vorften by grootezaken, Koningen
by eenen Arent, den Koning dervogelen,
vergeleken worden. JofefusUl.Q. 5. kap.
des Joodfchen Oorlogs noemd den Arene, den
Komng van alle vogelen, en den alderflerkßen.
Z o o 00k worden hier twee groote Koningen,
van Habel en Egipte by eenen arent vergcleeken,
en wel eenen gmi e « , aetoomegaloo. Ook
was der Komeinen cciñeLegioen, krygsbende,
Arenddragende.
Groote en dikke ledematen voegen wel by
groote beeilen , dus ook had de Arent groote
nikugeJen, lange vlerken. Een zodanige is Nebucadnezar
geweeft , De LXX. ho aetos ho
megas¡ ho megaloii fterugos, ho tnakros tey ektäfei.
Deze breidde zieh wyd en zyd uit, hy
verwoefte door het vuur geheel Judea, Jeruzalera
eo de Tempel. Uit kracht der bcdreiging
reedsover lang gedaan Deut. X X V I I I . 49.
De HEERE zal tegen u een volk verheffen,
van verre, van het einde der aar den; gelyk als
een Arent vliegt. De lengte der vleugelen,
dewelke dikwyls zig tot zevcn voeten uitftrekt,
heefc gelegendheit gegeven tot de bynaam van
tanußpteros of tanupteros , de vleugelen uitbreidende.
Heßodus Theogn. ys. yi^.
kai bot aieton oorfe tanuperon, ,
En hy beeft ver-ivekt ten Arent met uitgebreide
vleugelen.
Pindarus Pyth. 5.
De Arent onder de vogelen de w yduitgebreidßt
vleugelen hebbende.
Homerus Iliad. fs. 317.
Zoo eroot nu als de deur uvds van de bogt
kamer des rykenmans zeer wel geßootert y zeer
konßig bewerkt, zoo groot ic^'aren van weèrkanten
derzelver vleugels.
Onder den Arenden nu, in de gehele naruur
voorkomende, komt de aldernaafte by de befchryving
van Ezechiel de Chryfaetos , chnfaetos,
ot'Aßerias, met goudgeele vlakkenals
met blinkende fterren bezaaid. Deze vogel is
afgefchetft Frincblad Xl l l . de letter A. ßefchreven
by JVillougby Ornitkolog. bl. i j .
De Hebreeuwfche woorden male hannotzah
en rab hannotzah, zelten de Grieken over
pltyreysonüchoon, inphisomiKi, volvanklaeuwetty
veelvan klaenwcn. Zoo ook de Syrier
en de Arabier. Maar deze uitlegging heelt ook
hare zwaarigheit. Een Arent heeft gene klaenwen
meer dan andere roofvogels. Alwaarom
de Kaldeeuwfche Üitlegger, alle de Joden,
Hieronymus , de Zurigers notza overzetten
door vederen, plumas, voi van vederen, voiler
Pflaum- ( beter Flim- ) Federen. Het wortelwoord
zelf natza betekent vliegen.
E z e c h . X V I I I . vers 2.
U^at is ii-lieden, datgy dit Spreehwoortgehruikt vanland Ifraels ^eggende: de Fadsrs
hebbenonrjpe druivengegeten i endede tandender kinder en z j
Zie "Jerem. XXXI. vers 19.
E z e c h . X I X . vei-iT: %. 3. 8.
Ende x^egd, IVat ivas uwe moeder ? eene leemvinne onder de leemven nederliggende:
zy bracht hare <welpen op in 't midden der jonge leeuiven,
Zy töog nu een van hare welpen op: het merd een jonge leeui», die leerde roof te
rooven, hy at menjchen op.
Doe begaven ¡jch de volleren tegen hemrontom aitdelandfchappen; ende zyßpreid'
den haar net wer hem uit ^ in hare groeve merd hy gegreepen.
De
N A T U U R KUNDE
De Geeftelyke Verklaring doed my niet ftil
ßaan. volgens welke de moeder, de Leeuwin-
» i i s het Joodfchc V o l k , of, volgens den Ka!-
deeuwfchen Uitlegger, deJoodlcheSynagoge,
de Leenwen, onder welken dt Lttüwinntheeft
nedergelegen y de nabuurige Heidcnfche Köningen
, de welpen opgebracht in het midden der
jonge leeuwen, de zoonen van den Koningj^ozias.
d&zcnjoahaz, d&y}ie.\kcdededat kwaad
was m den oogen des HEEREN; naar al-
¡es dat zyne vaderen gedaan hadden. 2. Kon.
X X U i . 32. Dat is, volgens den Text , hy
heeft geleert roof te rooven, menfchen op te eeten;
doch van Pharao Necho gebonden zynde
te Ribla in 't lant van Hamath, op dat hy te
Jeruzalem niet regieren en zoude, wierd hy
medegenomen naar Egipte, alwaar hy ook is
geßorven : de ander Jehojakim die ook zelf
vers 6. wandelde ßeeds onder deleeuwm, in
verbond zynde met den Koning van Egipte en
van Babel, zoo leerde hy roof te rooven^ menfchen
op te eeien, hy heefc fleeden verwoefi zoo
dat het land eri zyne volheit ontzett wierd van
deßemme zyner brullinge. vs. 7. Zynen broeder
en voorzaat in godioosheic niet wykende,
had eindelyk tot loon van zyne onrechtvaardigheit
tegen zieh verwekt de Kaldeeuwen,
Syriers, Moabiten, Ammoniten, alle welke Volkeren
zieh tegen hem rondom begaven uit de
landßhappen, haar net overhemuitfpreidden,
in beßoote bewaring fleldcn , op datze hem tot
den Koning van Babel zouden brengen vers 8.9,
De verdere uitbreiding deezer Gefchiedenislaat
ik aan anderen over.
Uit het 2. en 3. vers ftaat het vry re beiluiten,
dat Cephhr van Gotir arje verfcheelt, gelyk
een jongen os van een kalf, of een jonge-
Jing van eenjong kind. Klaar leeraart dit de
Text. Vwe moeder de leeuwinne heejt hare welpen
opgebracht in het midden der jongeleeuwen,
miggurejah , die is geworden cephir een jong
leeuw, die geleert heeft roofte rooven, menfchen
op te eeten. Derhalven zoo word een jonge
Leeuw, zoo ras die van de moeder-melk isafjetrokken,
voedzel zelf door op ander vee te
, agen zoekt, en zonder behulp der moedereeuwinne
leeft, nietmeer^öKrgenaamd, maar
cephir. Dusdanigen befchryft Horatius IV. ß.
4. Lierzang.
Of gelyk eene geit grazende op vruchtbare
•weiden , door de jonge tant van eenen Leeuw,
maar even van de moederlyke ttyer afgetrokken.
Zieh ziet te zullen omkoomen.
. Het is eene byzondere voorzientgheit GODS
tcrt behoudenis van het menfchelyk geilachr,
dat de alderwreedfte, de menfch-eetende beeren
zieh in minder getal vermenrgvuldigendan
diegene. dewelke den menfchen tot fpyze of
tot andere gebriiiken zyn. Daar zyn *er waarl
y k , dewelke ftaande houden, dat eeneLeeuymne
tnaar eenmaal geduurende haar ieven '
jongd, en alleen maar een jong draagc. Hero-
1 4 0 9
dotus III. B. 108. kap, Antigonus H,ft. ac
Horus Hieroglyph. II. B. 78. kap Baßlinsover
het Zesdaagfche IVerk 9. Leerredc. Eujiath
over het zetve Werk bl. 35. Zy voegen daar
by, om aan de overlevering een verwje te gcven,
dat zy in dit haar eenigfte jong werpcn
aiiegd de door de jonge Leeuw van een gefcheurde
baarmoedcr, en dat zy deswegens tot
andere bezwangering en baaren onbekwaam
word gemaakt. Dit verdichfzel wedcrieggen
met bündige redencn Anfiot. Hiß. VI B 21
kap. Plimns VIII. B. i6. kap. Hiß
Anim. IV. B. 34- kap. Philofiratus in Apollo-
T } - '^vT'.t- n'P- BGelhus
XIII. ß. 7. kap. uit de llias van Ho^
merus XVI I . en XVI I I . Die zelve verdichrzel
word ontzenuwt door de H. Schrift, gelyk
ook deze plaars van Ezechieldocd, deweike
twee Leeitwen-welpcn, jongen van eene moeder
vermelc, zoo ook Nahum II. n . De
Leeuw diegenoeg roofdevoor zyne welpen. Doch
uit de Natiiiirkundige Gefchiedenis-verhaalen
blykt ons tot noch toe niet zeker, hoedikwyls
eene Leeuwinne by haar leven zwanger word,
noch hoe vele welpen zy werpt. De oude overlevering
by Eußathius op de XVII. Ihas van
Homeer, wil 'er twee, om dat zy tweeprammen
heeft. Philoßratus, dar zy by haar ieven
driemaal jongt , de eerltemaal drie, detweedenlaal
twse , de dcrdemaal eenjong wcrpcnde.
Anderen klimmen op tot een vyftal, en dalen
van daar af roc een. Dus Jnßotdes over de
F'oortteehng der dieren HL Ii. i. lo.kapp. Pli.
niiis, SoiiBus, anderen. Van deze trapswyze
afdaling zulc g y niets vinden byden hedendaagfchen
beeften-beichryi'ers; ja zel/s zyn 'eronder
den Alouden geweeft, dewelke nagelaten
hebben, dac zy dan eens eenjong, dan eens
twee , dog ten hoogften 6. of 8. dragen : by
Philoßratus vindmen, dat in de opengcfneede
bmk eener Leeuwinne 8. jongen zyn gevonden.
Derhalven vervalc de gelykenis , welke Efifhanms
heeft gemaakt tufTchcn de maar een jong
vooribrcngende Leeuwinne, en de H. Godba.
rende Moedermaagd.
Het 8. vers nodigt ons op de Leeuwe-jagt,
meldmg makende van een tiitgefpretd net, en
van eene groove, waar in de Leeuw zoude zyn
gegreepen. Zoo mede Ezech. X X XU. 3. It
zal myn net aver uuilfpreiden, namentlykover
Pharao Koning van Egipte , deweike vers 3.
een jotige htuw genaamd word. Het fcbynd
iets wonderrpreukigs, dat een zoo wreed en
ilerk becit in netten kan gevangen worden.-
Want by Pollux leeftmen, dat een volwafTche
Leeuw niet ligtelyk gevangen word flegmaßn,
alia mejchaneymap kai fofhtfrnafi, door gene
voetftrikken , maar door oorlogs-werktuigen
en bedriegeryen. Dog in tegendeel heeft Opfianus
aangaande dc Leeuwen-vangft aan den
Eufraat, de plaats , op welke onze zelve Pro-'
feet zyne Voorzcggingen heeft gefchreeven,
die