il
1468 G E E S T E L Y K E
de H. Schrift, hier ter plaatzeJaar-weeken
verftaaa, en derhalven de 70. weeken befluiren
binnen de fcheidpalen van 490. jaren, zoo
komen hier echter te voorfchyn gene geringe
vragen om op te loiTen omtrent de jaren, of te
verftaan zyn de gemeene Zonne-jaren, of de
Maan-jaren, eif dagcn korcer? Wy , ons der
kortheit bcvlytigende, verftaan Zonne-jaren,
nadcmaal het uit de Gcwyde Tydrekeningbly kt,
dat de Joden wel Maan-maanden hebben gebruikt,
maar Zonne-jaren, en dac zy derhalven
noodzakelyk op zekere tyden cene gehele
maand hebben moeten tulTchcn Hellen , het
welk nog hedendaags by den Joden gemeen is.
Meer zwarigheits heetc de vrage in zichwegens
de bepaalde tyd waar van, en toc waar
toe, van de zeventig weeken van Daniel. Hieronymus
heefc al by zyn tyd acht verfcheiden
gevoelcns opgetelt, Pererius vyfìbien by welken
hy een zeßhiende voegd. Myn voorneemen
is niet dcze zee te bezeilen. Dat het genoeg
zy voorgeftelt te hebben dat gene, her
welk het aldermeeft behaagd, en voornamentlyk
nodig is geweeren te worden. Het gevoelen
van Joh. Frid. Heilbrunner in de Verhandeling
ovef de Zeventig -weeken va» Daniel ^
onder het Voorzitterlchap van Job. Georg.
Dörfchens ce Straatsburg r 701. gehouden, loopt
daar henen , dat de bepaalde tyd, tcrmyn,
waar van daanafterekenen, moetafgeleid worden
van het Gebod van Darms Not bus, lechafchib
velibnoth jeriifchalaim , by het welk hy
gewiic heeft, dac de Joden zouden wederkecren,
dat J cruzalem wederora opgebouwd zoude
wordenjCyrus alleenlyk van ce vooren deopbouwing
des Tempels verwilhgende. ßy aldien
wy deze gezetcetyd aanneemen, zoo zal hec
einde van 490. jaren vallen op dezelve tyd,
waar op Jeruzalera is woeft geworden, welke
verwoefting Daniel IX. 27. noemd deverwoeßing
over de growjoelyken vleugel, bdelugma
toon ereymoofeoon. Zi e daar de uitrekcning !
Jaren.
Van hec tweede jaar af van Darins
Nothus heefc de Alleenheerzing der
Perzen gcdiiurt - - - 92.
JSa de nederlaag van Dar ins Codomannm
worden Alexander toegefchreeven
• - • - 6 ,
Van daar af tot K R I S T U S L y
den, het welk, volgens Scaliger invale
op het begin van hec cerile jaar
van de 203«^^, Olympifwhe Speelfeeften
- « - - 256.
N a K R I S T U S lyden tot de verftooring
van Jeriizalem in hec cweede
jaar van Veffajìanus door Titus uitgevoerd
- -
490.
De byzondere gezette cyden , aan Daniel vs,
25-. u i tgelegd, worden op deze wy ze gevonden.
49.
454-
I. Zeven Weeken in welken de Joden
den Tempel en de Scad kondenopbouwen
onder Darius Nothus
en Artaxerxes
I I . Twee-entzeftig weeken van den
tyd af, dat de opbouwing achtervolgdis,
en Nehemias weder tot
des Konings Hof is gekomen - , _
Na die twee en zeftig weken, zegd de Profeec
vs. 2 6. zal de Mejfias uitgeroeit worden, maar
't 'en zal niet voor hem zelven zyn: ende ecn
Volk des Vorfien, het welk komen zal, zal de
Stad en het Heiligdom verderven , ende zyn
einde zal zyn met eenen overßroomenden vloet^
ende tot het einde toe zalder krygzyn, endevastelyk
bejlootene verwoeßingen vs. 27. Ende hy
zal velen het verband verflerken eene weke:
ende in de helft der weke zal hy hetßacht-offer,
ende het fpys-offer doen ophonden, ende over den
groHwelyken vleugel zal een verwoeßer zyn.
I I I . Een Week , welker midden
vers invalt op den tyd van
hec belegerde Jeruzalem - 7.
490.
Yo\gtx\sPetavius, Ufferius, andere
Tydrekenkundigen, beginnen de 70.
weeken op het jaar van de Juliaanfche
Tyd-loop - - - 42f)o.
Op hec jaar van Nabonaliar -
O p hec jaar voor K R I S TÜS Geboorte
- - - - 434-
Hier by gevoegd de jaren van
K R I S T Ü S - - - 33.
Geven - - 487.
Derhalven valt de dood des Zaligmakers inop
de laacfte middelfte Week.
Dan. X. vers 6.
Ende
des
zjn lichaam was gelyk^ een Turkois , ende zyn aange^ichte gelyk^ de gedaante
hlik^ems , ende zyne oogen gelyk^ vyerige fackelen , ende z'^ne armen, ende
^ne voeten gelyk_ de 'verm 'van gepotyjl kp^er : ende de flemme zjner morden
^pas geljk, de ßemme eener menigte.
Daar en is geen twyfel aan, of het chalkdi- Hafmal van Ezechiel 1. 4. is het zelfde nechoanos
, blinkend koper , Openb. I. 15. hec fcheth kalal, gepolyft koper. De gcdaance
N A T U U R
van G O D S Zoon zelve is even zodanig, als
dezelve aan deze Driemannen Proieeren is vertoonc
geweell. Ezechiels gezichc was een
ßormwint körnende van V Noorden a f , eene
groote wölke, ende een vuur daar invervangen
ende eene glantz rjüas rontom die wölke, en uit
het midden daar van was als de verwe van Hasmal,
»it het midden des vunrs. Aan Johannes
; in het midden van de zeven kandelaren
een den Zone des menfchengelyk zynde: zyne oogen
gelyk eene vlamme vuurs. Ende zyne voeten
waren blinkende koper gelyk, ende gloeyden als
in eenen oven: ende zyneßmme als eene fiemme.
'van vele wateren. De LXX. hoi ophtbalmoi
autou hoos phlox furos ^ kai hoi podes autouhomoioi
chalkolibanoo, hoos en kamnm pepuroomenoo.
Kai heyphoouey autou hoosphooney hudatoonpolloon.
Aan Daniel cea man, wiensoogen
waren gelyk vyerige fakkelen, zyne armen ende
voeten gelyk de verwe van gepolyß koper ende
de fiemme zyner woorden was gelyk de ßemme
eener meuigte. De LXX. hoi ophtbalmoi autou
hoos lampados puros, kai hoi brachiones autou
kai ta fkeley hoos horaßs chalkou flilbontos , kai
hey phooney toon logoon autou hoos phooney och-
K U N D E . 14 6 9
Ion. Over hcc meraal vinden wy verfchtllende
gevoelens der Uuleggers. Onder den Joden
zctten het Jarchi, Kimchi, Aben Ezra over
zuiver koper, Saadias blinkende als door eene
goud-verwe , voornamenclyk door de Zonne
zynde befcheenen. De LXX. exaßraptoon,
fulgurans, blixemftraalenuicfchiecende, Theodotionßilboon,
fulgens, blinkende.
By Saadias zyn 'er, dewelke willen, daC
Kalal hec zelfde is mec Kalou uitgekookc koker,
van alle onzuiverheic bevryd, hoogrood
van verwe als in bloed ingedoopt, Gar-Kupjer.
De Gemeene Latynfche heeft gloeyend
koper, het welk mec nechofcheth libon overeenkomc.
Maar met hec Hebrecuwfche Kalal
komt meer over een der Arabieren^e/;/, gloeyende,
insgelyks der Kaldeeuwen gelal, marmer,
Efdras y. 8. Alle deze uitleggingen
willen iets gepolyft, iecs blinkende, welk onzeker
denkbeeld gemeen is aan bergkoper, en
aan uicgekookt koper. Zie over deze zaak
meer op Ezech. I. 4. Gelyk ook over Tharfchifch
die dingen, dewelke wy by gelegendhcic
der Edele Gefteentens in Aarons ßorftlap
hebben ter neer geftelt.
DE PROPHEET HOSEA.
Hos. II. vei'íT: 20. 11.
Ende het te dien dage gefchieden, dat ik^ 'verhooren ^al, ffreekt de HEERE;
74. den hemel -verhooren, ende die de aarde njerhooren.
Ende de aarde het kporn verhooren , mitsgaders den mofii ende de olie: ende
die ^¡iallert Ji^eel 'verhooren.
De aaneengefchakelde band der zaken in
de wereld in weezen zynde, of van de
geheele Natiiur, is eene zaak van geen klein
belang. Daar uit, alsuitdealderovervloedigfte
fpringbron ontfpringen onrelbare beekskens,
dewelke, alle zieh eindelyk in de oneindige
zee der Goddelyke Volmaakrhedcn ontlaften,
en ons derwaarts hencn voeren. Op deze
gantfche reize zyn tegenwoordig GODS voetftappen,
van de oneindige Macht, Wysheid
en Goedheid G O D S : de verwifleling van
doeningen en lydtngen : de alderfraaifte Gelykluidendheit
den Aardbewoonders te pas körnende.
Deze waarheid is den Hcidenen niet
onbekend geweeft, alhoewel menigmaal in ne
velen bewonden. Hier van daan heeft Plato
milTchien, zoo het geoorlofd is defleifs woorden
naar de letter op te vatcen, gemcend, dat
de gehcle wereld een overgrooc dier was door
eenen gediiurigen invioedvaneenenalgemeenen
geeft bezield, welke in het byzonder uit Hemel,
Zonnc, Gefterncens, Mane alle dingen
op deze aarde, menfchen, beeften, planten
beweegd en koefterc. Onzen voorcrefFelyken
Hippokrates fcheen in die al gemeene warme en
de herael zelve iets onfterfteiyks en goddelyks.
Dus is zyn zeggen in het ßoek deCarnib. „En
„ my dunkc inderdaad, dat het gene wy warm
, , noemen onfterftelyk is, en alle dingen ver-
„ ftaat, en ziet, en hoort, en alledingenzoo
, , tegenwoordige als toekomende weet. Der-
„ halven is hec grootfte gedeelte vanhetzelve,
„ terwyl alle zaken verward waren, naar de
„ bovenfte omtrek geweeken. En my dunkc
dac de Ouden hec zelve de boven lucht ge-
„ genaamd hebben. Het ander benedenftedeel
„ word aarde , koude en drooge genaamd,,.
Miflchien fteunc op dezegronddag hergrootlle
gedeelce van der Hcidenen Afgodtndienft. Dit
was de rede , waarom de Egiptenaars, de Kaldeeuwen
, Perzen t Arabicren, Gneken, K.omeinen
vuur en licht, in het byzonder van de
Zonne, als G O D hebben gediend , om dac
zy aangemerkt hadden, dac daar van hci leven
II
¡ í :
r . .
; ¡
, r i ' t i l
iE,
Ii
Uli''
i n
ri:
iE,
t :
r i r