J,
Daar BoKverk, wal, en fchans, de Stad alom beftooken,
En zy haar rauurcn door ftoimrammen ziet verbrooken;
Welks oorlogswapentuig, door Scheuchzer woid ontvouwt,
Als had Hy 't in die tyd zelfs weezentlyk beichouwdt.
ttintb.5ii. De Zecftad Tyms geeft hem ftof om aan te laaken
Waar van zy maßen voorhaar kielen eei- deed maaken.
rrimb.ii,. Veel Plaatien in Gods woord, erlangen door Hem licht,
Daar u een oorlogfchip her hart ftreelt en gezicht.
pmib.<j4. De Koopmanfchappeu van Jud'ea zie 'k belchreeven,
Zoo als ze Ezechiel in 't kort had opgegceven;
Doch opgeheldert door Heer Schemh^ers groot veriland.
waib.iis. Daar God by 't koo2£ Riet gelykt Egipteland;
Befchryft's Mans geeft ons't Riet in vorm, gedaante en weezen.
i,mb iji vreemdigheen te leezcn;
• ' Daar Hy de Tempil, van Propheet Ezechiel
En in die Tempel, dien van God Emmanuel
Ons middagklaar ontleed in all' zyne eygenfchappen!
Prinib. Nu zien wy afgemaald zyn fclioone Voort en Trappen,
Met ieders hoogte en maat, meetkunilig, kort en klaar;
Mnib ij! zynen Tooren, een gevaart' zoo wonderbaar
En künftig, dat het moet in elk verwond'ring wekken;
rrii.ib.«js Hier i'Ingaug, venflers, en de kleenere vertrehken,
'Met alles wat'er tot die Tempel heeft behcord.
p,mib.i4o. Nu brengt Hy eiders weir de Tafelen hervoort,
Waar op 't gedierte wierd gekeelt om God te rooken;
pnmb.i4i. Daar 't Altaar, waar op eer het Offer wierd ontftooken,
En duizend fraayighein , te veel voor 't kleen beftek,
Dat zieh myn dichtgeeft gaf, en door myn's tydsgebrek.
Ptintb.iv. Het Standbeeld, opgeregt.door de onbezonnentheden
Hehmadnezars, krygt veel lichts door Scheuchzers reden;
primb.i«. En 't dabkhonder, daar 't boek Daniels van meld,
Word opgeluifterd door myn wakk'ren Letterheld.
Priinb-ö^i- De W^pe of Paardevlkg, eti andere fraaye zaaken.
Die d' ondery.oekers van 't Gdchap'ne bet vermaaken ,
Doen my verbaaft ftaan voor de kundigheid des Mans,
trinib.6<s. Nu krygt de Kever, een verftindend Diertje glanich
En klaarheid, door 's Mans geeft, doorzult in allen ftoffen.
S i . ' " ' Taf'reelen, zie 'k vyf Stangen juift getroffen ,
Die 'k liever hier in Prent, dan levendig belpifi.
pimtb.Sij, Daar God twee mndren wrogt aan Leeraar Jonas ; zie
Ik Scheuchzers keurigheid in die aan ons te ontvouwen,
Z o duidlyk, of wy zelf, die met ons oog befchouwen.
prinib.iso, Daar Jonas, in den bek eens Vifch, drie etmaal leeft,
En hem het vafte Land weir tot zyn woonplaats geeft,
Ontmoet 'k frayigheid, die ray nooit kwam te vooren.
Wie moet 's Mans kundighein , en oordeel niet bekooren > ,
Hy zwicht voor geene ftof, hoezwaar, hoegroot,hoe ichoon:
Maar ftelt, weergädeloos zyn groot verftand, tcn toon.
Dus heb ik met vermaak dit heerlyk ftuk dooi loopen,
Terwyl ik, op 't vervolg des werks met luft durf hoopen.
L. V. B R O E K. CANT, t'iip, IV. V. 8.
.Meciim ¿V Liljiuio Spoiisa
rv. j». 8.
"^J'tmf, fmitr mrt vpm '-^tftiun
l.^.Trüinch