, 3 9 4 G E E S T E L Y K E
Ende ht Wted daar o? kofer, ende hoogte des eenen K M ^ H
dien e een net, ende ¡ranaat iapued rontom, alles ko[er:
e 2 de nanL-appeten •^«en ende V negentig. ( g e z e t ) den (h) mm :
die gZnaat-affelen •waren hondert, mer het net rondom.
(b) anderen Imen, in de luche hangende.
Zie. I. Kon. V î t vtrff. i;. 17. 18. 19. 20.
Jerem. LH. verff. 28. 29. 30.
Dit is het -Volk , dat Nehmadnex^ar ge-vangeiykheeft mggevoert: In het Revende
»y ge.angelyi.egh aét hondert
d e r ^ a n t e n , geL¿lyk^egh '.an den Joden ^even hondert, vyfende^eertig
Kielen. Mie zielen zyn vier dmvnt, ende ^es hondert.
Zìe Jirm. XXr. vers i.
KLAAGLIEDEREN VAN JEREMIA.
Klaaglied. I. vers
Ende lian de dochter Zions is al haar áeraad weggegaan : haré f^orften zyn ais
de herten , die gene weide en ninden, ende zy gam kiachteloos henen -voor het
aangezíchte des -vervolgers.
Zie Jerem. XJV- vers
Klaaglied. III. vers j. lyi
heeft tegen tny gehoawt, ende hj heeft my ma galle en moeyte omringt
Gedenkf aan myne elinde, ende am myn ballingfchaf, aan den aljjem e>
D e LXX, Taaislieden zetten aldier het
woord nfch over door chakyn ,gdk, fei, Zoo
00k onze beiden Ovcrzettingen. Dog Ä f a / -
eiiis wU hebben Ciattam, dulie kervel, fiheerling
kruid : hy verftaat derhalven niet allecn
eene groote bitterheit maar 00k aldergrootfte
benaeuwdheit, hoedanige den meofclienpynigt
by eene aanftaande dood , en van genoomen
dodclyk vergif, gene hope van leven overig
blyvende. Hier kant zig tegen aan de Wydberoemde
Hillrr Hierafhyt. II. D. bl. om
dat het fcheerlingkniid niet bitter is. en om
dat rafih doorgaans met allTem word zaraengev
o e g d , Deut. X X I X . 18. Arnos. V I . 11. en
in onzen T e x t zelven is. 19. Dat 00k n f t i
betekent galle Deut. XXXI I . 31. 33. Job
X X . 16. Pf. LXIX. I I . vergeleken met Matth,
j x x v n . 34. om welke reden hy Ceutmrum
\ minus, Santorie, aardgalleverkieil, welkkriiid
om de aldergrootfte bitterheit van den Hoogduitfchen
ErJ-Gall, van den Spaanfchcn Hi'l
äii Terra, van den Franfchen fieldeterre, 00k
van den aloudcn fei Urne galle der aarde,
aard-galle genaamd word. Plm. XXV. B. 6.
kap. DU Centaurson noemett deottze aard-galle,
van wegens zym bitttrheit. Van dit woord
fch hebben wy elders gehandelt.
Daar volgd laanab , het welk de aldergeleerdfte
Ui t leggersdoor alffem verklären, w t l «
plant, eiders reeds befchreeven, onder de alderheilzaamften
is , maar om hare bittcrheit
een Zinnebeelt van hertzweeten, kwellingen-
K l a a g l i d -
N A T U U R K U N D E .
Klaaglied. III. vers 10.
By is my een loerende Beyr, een Leeuw in nerborgene flaatxsn.
N i e t alleen zyn een L eeumj en een Beyr wreed
e , maar 00k ergliftige, looze dieren. Van
den Lettiw is te vinden Job X . 16. Gelyk een
¡elle heeu'si jaagt gy my. Van den Beyr fchryft
Amhref. over het Ztsdaagfche Werk VI. B. 4.
kap. dat het een wild dier is vol bedrog. Baßlilis
Homil. IX. Notra bey phfífis teys arktou,
fdiotropon, kat to eythos hiipoulon, bathtt endednkoos.
Een log en een zaam, maar een bedrisgelyk
beep. Plimus VIII. B. 36. kap. Dat
gern ander beefi in dwaasheid doortrapter is om
kwaad te doen. I5y Oppianus word het Beerengeflagc
genaamt Ä/öi-ij/ö», loos ^ Hßig, hebbende
doleron kear t aiolon eytorf een bedriepelyk
harty en eene doorßeepe borß. Martialis ml in
z y n VI. ß. G^.Puntdkhty datmenecnenBeer
niet moec vertroiiwen:
Alfchoon dezelve vreedzaam is , en vingers
en banden lekt.
Klaaglied. IV. yers
n 9 S
Zelfs Uten de Zeeialveren eie horßen neder , çy ^oogen hare weifen : maar de
dochter mynes nolks is als eene meede geworden, gelyk.deStrm¡¡enín 'demeflyne.
Onze Zurichfche Overzettingen vertolken
het \}Ooxà.ThanmnàoQT Braken, gevolgdhebbende
den L X X . de Gemeene Latynfche door
iamiam; maar nog deDrakenofSIangen, nog
de lami/s (" die woord neeratmen voor eenen
boozen geeft, welken raen meent datkinderen
opflükt ) zoogen hare -welpen, van borßen ontblood
zynde. Hierom raoeten, Bochart zulks
te recht oordcelende, de Thannin gezogd worden
onder de groote Zeevijfchen , van welker
borften en tepels Arißoteles Hift. II. ß . 13. kap.
aantekent, dat dezelve niet ziclicbaarzyn, ten
z y den zuigenden welpen , dewelke die door
zuigen uittrekken zouden , Scaliger Exercit.
104. Se^. 10. waar op ookfchynen betrekking
te hebben de woorden van den Propheet 7han'
nin chalctzofi fchad , de zeekalveren hebben de
borßen nedergelaten, oicete mamman educunt,
de groote zeeviflchen halen de borßen voor den
da^. Een Oogappel eener Walvifch uit de
Schouwkamer van den Hr. Ruyfch heb ik op
Priiitbl XVII.lateninvoegen. Vandcngroote
ViiTchen, Walviííchen , ftaat aan te merken,
dat zy niet eyeruitbroedcnde, maar levendigebarende
zyn , en hare welpen met meik voedende.
Jrtßot. Hiß. III. B. 20 kap. Ta keyfey,
omdelphis, kaiphookey, kai phalainamafioHs
echei kai gala. Getuigeniflen van dezer
beeften borften en melk kernen voor by Arißoteks
VI. B. 11. kap. P h n i n s I X . B. 8.13. kapp,
fallati. Hiß. V. ß. 4.kap. X . ß . 8. kap. Met
drie zal ik vergenoegd zyn. Van de Dolfyn
zcgd Oppianus Halieut. l. B.
Hy brengd zyne it'elpen aan de borßen, en
de vochten van beide_ zyden iiitdruipcnde ßort
hy in den hek : want de Gaden hebben aan deze
borften, die der vrouivengelyk, van melkdriiipende,
gegeven.
Van het Zee-kalf átzd\Q:
En de liefde tot het krooß, welke het Zee.
kalf onder de borß aan beide zyden keert, is niet
geringer, en heeft evengelyke borßen en daar in
eene ßroom van melk.
V a n de Dolfyn Phile kap.
En zy voed het krooß met melk, gevendeaan
het jong de borßen op de wyze van eene zoogen'
de kraamvroHW.
V o e g 'er by het getuigenis van den zeerBeroemden
Haj'aus Leviathan bl. 104. dewelke
getuigd , dat hy gantiche vaten'vol melk uit
de borften der walviiTchen met z yne oogenheefc
gezien.
Uit de rot nog toe gezegde zaken blykt het
klaar, wat Thanmn in onzen T e x t zyn: Zckeriyk
niet die nachtgeeften, welken de Dichters
verzonneh hebben, die kinderen rovers.
Horatius over de Konß:
Dat het geen maaltyd gehouden hebbende
Nachtfpook het levendtg kind uit den biiik trckke,
Deze lamia, de H. Schrift heeft Zeekalveren.
zyn verdicht, genc borften hebbende, veel
eer naar de fpookzels te verbannen. Niet die
beeften uit Libye, van dewelken , datzy
eene vrouwen-gedaante hebben , met borften
verzien, maar gelyk die der Draken fchubachtige.
Van welken nog de Alouden geweeten
hebben, nog de hedendaagfchen, maar Dion
alleen, dewelke, PÄoii'ai oordeehiitwyzende,
zeer overgaarn 00k verdichtzelachtige verteU
lingcn in zyne vermaningen heeft ingeweeven.
De dochter mynes volks, zegddeGodfpraakfchryver,
is als eene wreedegeworden, gelyk de
ßriiipn in de woeßpe. De LXX. hebben,
etheylafan fknmnoi aiitoon thngateras laou mou
eis amaton, hoos ßrouthion en ereymoo. Dejongen
dcrzelver hebben de dochters mynes volks
gezoogt in het ongeneeplyke, gelyk een Stnns
in de woeßyne. Want de Joden zyn gedurende
de
i r - i-!
. . • I • ' '
f. 'i
" /'Ii ;