1 4 0 4 G E E S T E L Y K E
ram, waar van daan ook de naam heeftaan-
,, genomen. Hy hangt in hec midden , aan
touwen vaftgebonden, aan eene andere balk,
,, even als eene weegfchaal, welke balk aan
weerkanten door fterke lattenverzekerdisen
„ onderfchoord. Verderdooreenefterkekrachc
„ van mannen achter uit gehaalc zynde, en
„ door dezelve naar vooren sn mec grooc ge-
,, weit wederom kaatzende, ZOG fchiid dezel-
„ ve de muuren door het vooruitfteekend yzer.
„ Ook is 'er geen toren zoo fteeuwig , nog
„ ftadsmuuren ZOO d i k , dewelke, alfchoonzy
„ nog zoo zeer de eerile ftooienverdragcn heb-
„ Ben, dezelve, geduuriglyk wederomherhaak
„ wordende können doorftaan, ofuitharden...
Lucanm wederom:
. - - M« was hy •wederorft bezig m de
zaamgevotgde balken door knoopen en yzer aan
te dringe», waar door hy de dikke pßen der
foorfen zonde verbreekm, cn de hern ophoudende
Slooten dcen fchiidden.
D. Eene Schildpaddige Stormbok, of Stofmbokkige
Schtldpad. Van welken Vitruvms in
het X. Boek: ,jCetras van Kalcedon heeftde
„ eerftemaal eene. houte zoldering op räderen
„ gezet, en daar boven op dwarsbalken door
„ ladders en ftaaken aan een gevoegd , cn aan
„ dezelve een Stormramgehangen, en mecos-
„ fenhuiden gedekt, cp dat zyveiligerzouden
„ zyn. dewelke ín dac werkruig ora de muur
„ ce ftooten geplaatft waren. Dit nu om dac
,, hec langzame beweegingenzoudegehadheb-
„ ben , is eene Scormbokkige fchildpad ge.
„ naarad geworden. Aangaande de oorfprong
„ van de naara heefc Vegetius : Een (lormdak
„ heeft den naam oncleenc van eene rechte
„ Schildpad, omdat, gelyk dezelve de kop
„ dan eens inhaalc, dan eens voor iiit fteekt,
„ zoo ook hec oorlogs-werkcuig de balk. Clan-
„ diauus,,:
Ais dan zonde uw Stormbok aangezwaeit
•worderi door mitur-flooting^ de jtormram zoude
onverwacht toefchietende omdraeyeni endeoverdekte
Schildpad zoude de porten oprammeyen,
de niivallende jeiigd doorbreeken.
Dt yzere panne ^ teygogon Jideyroim ^ welke
de Profeec had moeren ftellen ctiíTchen zich en
ruíTchen de Scad, behoorc niet tot de oorlogswerkcuigen,
maar diende daar toe, op dathy
door de yzere tralien de belegering zoude befcliouwen.
E z e c h . IV. vei-íí: lo. ii.
Vm fpy^e w«, die gy eeten zíflt, in gewehte zjntwintigßkelendes daags, 'van
f^t tot tyt \ult gy die eeten.
Gy ^It ook ^kere mate drinken, het ^esde deel uan een Bin : 'van t f
tot tyt ^ult gy V drinken.
Een Treurfpel is gemeenlyk éene navolgfter
van uitgevoerde zaken, maar hier ter piaatze
eene voorfpeelende en heilige vercooning van
die dingen, dewelke geduurende de belegering
van Jeruzalem moeften voorvallen, in deweike
hec brood by hec gewicht van weinige Sikels
wierd toegereikt, het water by weinige oncen..
En dit is te gelyk geweeft het Profetifch Vaften.
Het gewicht zelf van het brood is geweeft
van 9. oncen, 4. drachmen en 48. grein. De
mate van het water geefc omtrent i van een halve
vcld-maat, of 77. quarcaal van de Zurichfche
Scadmaat,
E z e c h . IV. veril: 11. 15.
£ n d e gy ^ult een gerßen kpek, eeten, ende die ^dt gy met drek_ uan 's tnenfchen afgang
ha^eny 'VOor bare oogen.
Ende hy ^eide tot my: Ziet ik, hebhe u runderen miß gegeben 'VOor menfchen drck,
Kpo Zi*lt gy uw hrooä daar mede hereiden.
Twee dingen komen hier in aanmerking,
hrood j en de manier om het zelve ce bakken.
Van hec brood namentlyk onder de afTche gebraden
, van eene zoorc van koeken onder de
alTche gebakken lees Gen. XVI I L 6. Licht
ontleent , behalven andere piaatzen i. Kon.
XIX. 6. alwaar als Elias, voor Jezabelvlwchtende,
om zag, ziet tot zynhoofd-eindewaseen
koek op de kolen gebacken, gunnath retza^him.
Hoz. VII 8. alwaar Efraim , verwarret met
de volcken, en door derzelver vuile afgodery
befmet, gezegd word te zyn geworden een
koek, die niet omgekeert-was-, datis, allecnlyk
maar van eene zyde gaar gebacken, van de andere
raeuw , week. Want dusdanige koeken
hebben boven en onder vuur van noden 01
gloeyende koolen , gelyk wy gewoon zyn zodanige
toe tc bereiden van eyeren en me'k,
insge-
N A T U U R KUNDE.
insgelyks de taarten, of, by aldien hec vuur
maar van eene zydeis, omgekeertmoeten worden,
op dat de hitte van hec vuur gelykelyk
zoude doordringen. Pmles Carjßius noemd
by Athen^iis zodariige koek epanthrakis.
„ Epanthrakis is onder de pannekoeken Ickker-
„ der dan andere} hec fchync ook dat dit brood
j, boven koolen word gebakken, gelykder Aj,
chcnienzeri onder de aflchegebakken word,
„ encryphia genaamd,,.
Op GODS bevel mot^ Aegerßenkoek ^cbacken
worden met drek van 's tnenfchen af-
^mg, en bolbitois koproaanthroopineySf of, de
Frofeec wederfti-eevende, op runderen miß ^ en
bolbitois booon. Alwaar hec Hebreeuwfch thegnunncnahi
gy zule die bakken, overeenkomt
met gnunnah , egkrnphias, en word van den
LXX, overgezet egkrnpzeis , gy zult 'verbergen
, namenclyk op de gewoone wyze , hier
onder .den afgang. N iemand echter vermoede
dat de Profeec menfchen-drek vermengd heefc,
of gekneec onder hetdeeg van de koek, ofzodanig
verborgen , dat het in de drek is ingedompelt
geweeft » in welken zin Hieronymus
fchync het genomen te hebben, en onze Moedertalige
Overzetcing zelve , du folt ße mit
Menßchen-Kolh backen, alhoewel deze dubbelzinnige
woorden ook een goeden zin , welken
wyaanftondszullengeven, toelaacen, opRoolen,
of hout backen"zeggen wy, mit Holtz,
mit Kohlen backen. De rechte zin-meining is
deze , dat de Profeec, in plaats van hout of
koolen , heeft moeten neemen menfchen drek
of runderen mift , want dat de Joden tot een
zodanig gebrek van brandvoedende zaken zouden
gebracht worden, datzy, andersfms onreine
dingen , zouden moeten gebruiken. Wy
ontmocten Volkeren, dcwelke uit gebrek van
houc of turf kae-mift gebruiken. De Turven,
tot hec keuken-gebruik daar van gemaakt, noemen
de Brabanders en Vriefche HuisUeden
Schocketi, Schiften , völgens Schoock van de
Turfbl. 222. En waar toe, bid ik it, zoudca
de Nederlanders gebracht worden , by aldicn
de Turf ontbrak ? Elendiger leven zouden zy
moccen leiden dan de Egipcenaars, dewelkein
de Hoofdftad Cairo zelve genoodzaakc zya
turven of zooden van paarden en ezels-mift ce
gebruiken: dan die van A/aZ/Äa, dewelke eene
zoort van diftel tot kaf gehakt met koe-mift
eemengd tot turven maken. Ook is koe-mift
/ die van Erzeron in plaacs van hout. Hoor
'ournefort Reize naar de Levant Ii. D. bl. 25p.
„ Behalveri de geftrenge koude des winters is
„ te Erzeron het alderverdriecigfte, dat 'er
„ het houc zeer duur en weinig te bekomen isi
„ Men kent daar geen ander dan Pyn-boomenj,
hout, hec welk men twee ofdrie dagreizen
„ ver van de Stad gaäc zocken, al hec overi-
„ ge van hec landgeweft is vlak veld. Men
„ ziet 'er nog boomen nog ftruiken , en men
„ brand 'er doorgaans niec dan koedrek, waar
van men kluyten maakc, dog zyn dezelve
„ zoo goed niec als die der leercouwers run
waar van men zieh
ce Parys bediend , nog
„ minder dan die van de olyven-droeiTem in
„ 'Provence . Men zoude zich niet kon^
„ ncn verbeelden , welken verfchrikkclyken
reuk deze koedrek in dehuizenveroorzaakc,
j, niet te vergelyken dan by voiTchen-hooleni
,, en voornamentlyk de huizen op hec land.
„ Alles, wacmendaareec, Itinktnaarderook:
„ hunlieder melkroom zoude wonderlyk zyri
j, zonder deze aangename geur, en men zou-
„ de daar goede cier können maken , by aldien
„ men aldaar met hout zoude können doen bra-
,, den hec Vleeich uic de vleefchhai, hec welk
„ daar zeer goed JS„. Hier coe behoord ook
hec gebruik van Schape-mift in de Valey van
Averß), van ftroo of kaf in hetMaagdenburgfche.
Elkers kanmen boven leezen de manier,
op welke hedendaags de Arabieren hunne koeken
op vuut van koe-mift bakken.
Ezeeli, V I I . vers 16>
onthomen, maar zy pullen op de bergen zyn, zy
Ende bare onthomende pullen
alle zjii
tigheit.
Kitllcn zyn gelyk. duyven der dalen härmende , een ieder om zyne ongerech-
Zie. Jez. X X X V l I l vérs 14. L I X . vers 11.
É z c c h . V I I I . vers 2.
Doí T^ag » ^»de ^iet, eene gelykenijje, ais de gedaante -van (a) 'vmr: 'van de
gedaante zyner lendenen, ende nederwaart, ivas 'vmr; ende 'van zyne lendenen i
ende opvaart, ais de gedaante eener klaarheit ais de -verwe njan Uafmal.
(a) Zommigen leezenvoot e/ci, vnur,^í;6, een man, zoodachyzoudegeiieohebbendegedaanteeenesmans, dic
lyiiü liand zoude uitgcñrckt hebben.
Zie Ezech. I. vers 4-.
Ezeeh,
E ,
• - ¿II!
*