j" I
1 2 8 6 g e e s t e l y k e
Zy kennen alíyd harén -waardm 'voermany
en hinniken ah zy htinnen aanzienlyken beßierder
zien.
Maar Ifrael, zegd de H E E R E , en heeft
geen kennijfe, myn volk en verßaat niet. Ifraeyl
de me ouk egnoo, nai ho laos mou ou funeyken.
Eene ten eenemaal zeldzame tegenftelling eti
van zyne zoorc: deze twee domme beeften, de
oiTe en de ezel , kennen, het geen zy waarlyk
kennen moeten, zydoen, dathentedoenftaac;
gene 1yd dar hy word voorde ploeg gefpannen,
deze dat hem zware laften worden opgelegd.
onder welken hy dikwyls bezwykc. Ja zelfsde
redenlooze natuiir werkt gedimriglyk coc zekere
, vaftgeftelde, maar haar onbekende, eindens.
Maar de Menfch, het alderedelfte der
Schepzelen , naar G O D S beeld geichapen,
met redelykheit en een ligchaam van een oneindig
konftwerk begaafd, de Vüorfpraak van
aile andere fchepzelen ; ja. Ifrael, GODS eigendotn,
kend GOD niet, noch zieh, noch
zyne plichten, noch verftaat G O D niet. Zie
daar eenen alderdroevigften, wel medelydens,
maar 00k verdoemens waardigen ilaat! Pf.
X L I X . 2 1. leefrmen van ecnen onwaardigen,
onweetenden Kechter: Demnfche, dieinxveerde
ts, ende geen verßand en heeft, -word gelyk
als de heeßen die vergaan. Hier in zoude nog
eenige overcenkomft , of gelykheit tuflchen
raenfchen en beeften zyn. Maar in onzen Text
word de mcnfch lager en beneden de beeften
verftooten j ja een geheel Vol k word beneden
de alderbotfte van allen geftelt. Zoo 00k J erem.
V I I I . 7. Zelfs een oyevaar aan den hemelweet
zyne gezette tyden , ende eene tortelduive, i»-
de kraan ; ende fwalwwe nemen den tyd harer
aankomfie waar : maar myn volk en iz/eei het
recht des HEEREN niet.
Jez. I. vers 18.
Komt dan^ ende iaat ons V za7?jen rechten^ zeid de H E E R E : AI waren tme
zonden alsfihariahen, zy mäen wit worden^ als fieeuw ; al -waren zy root ah
carmoifin, zy zulieft worden als (witte ) mile.
Alhier fchynen vonr den oogen eens Onderzoekers
der Natuur fcharlaken, carmoifyn,
fneeirjv, '•i^^olle.
Over de vlammende verwen van het fcharlaken
en pnycr hebben wy overvloedig gehandelt
op EKod. X X V . 4. alwaar dat men, gel
y k 00k eiders , by malkanderen zal gevoegd
vinden, dewelke hier a fzondcrlyk geleezen worden,
tholaath fchani, en in onze Moederralige
Overzetting worden zy vertolkt, daar Scharlach
, rofinroth, roozekoleur, hier Scharlach,
'Furier. Brannius de VefHtii Sacerd. Hehr. 1.
ß . 9 e» 15. kap^). en II. B. 27. kap. wil dar dez
e woorden niet betekenen verwen van den anderen
onderfcheiden , maar alleenlyk eene eenige
, welke zelve echter alle onder geen een
d e n k b e e l d beprypen. Abarbanel over de Pf^et
Parafcha Ihrtma geeft voor, dat dezelve is
eene alderichoonfte verwe de zyde natuurlyk,
zuiver van alle konft-bedrog , het welk niet
toeftaan die coit zyde gezien of behandelt hebben:
de verwe namentlyk van dezelve is wit,
o f geel , altyd witter , by aldien zy door den
banden der zywerkers gaat. Uic onzen Text
is het klaar, dat hier eene verwe moetverftaan
worden uic den rooden, al waren wj;e zonden
als fcharlaken, ean oofin hai hamartiai humoon
hoos phoimkotin tan de oofin hoos Kokkimn, bek
n o p t e r de Moedercal ige, Wann euere Snnden
fo roih -wären als Scharlach ^ -wann fie brunnen
•wie Pnrpir. De Uicleggers zoo Joden als
Kriftenen ftcmmen het toe. De LXX. tholaath,
kokkinon, de GemeencLatynfcheCörf;-
num , het welk eene Kartnofyn verwe is , by
den Franfchen Cramoiß, Hoogduitichen Hermeßn,
vuurige of brandende verwe. Philo vergelykt
het Kokkinon, by/j«n, vuiir. In denzelven
zin word gcnoomen het ander woord
Schani, by den LXX. phoimkoim. Volgens
Hieronymus noemen de Joden fcharlaken fchen.
Derhalven zal Tholaath fchani zyn hec Scharlaken
wormptje van eenevuurigeverwe. Waar
van meer op de aangehaalde pkats,
Sneew^ nog wolle houden ons op. De oorfpronkelyke
Text heeft al leenlyk ^¿wer , wolle
maar moet -witte daar onder verftaan worden.
Den verwers is bekend, dat zwarcewöllegene
verwen aanneemt, wicce integendeelalle. Ook
vereifchen de omftandighedcn van den T e x t de
witte verwe. Vergelyk Dan. VII. 9. wiens
kleed wit was als de Jheeuw, ende het hair zynes
hoofds als zuivere wolle. De gelykliiidende
en dezelve plaats is Openb. 1 14. Endezyn
hooft ende hair was wit gelyk als witte wolle ^
gelykfneeiiw.Pf.CXLVIL iö . Hygeejt fneeuw
als wolle.
ß y aidien wy met den Rabbynen raad pleegen
, ZOO word in deo Text re kennen gegeven
die vtiurverwige , de gedaante van eene
tongc hebbende , laken-ftrook, dewclk in hec
gewicht van twee Sikels moeft gehangen worden
aan denbok, dewelkeindewoeftynemoeft
uitgelarcn worden ; hoedanige ook gewoonlyk
aangehegt wicrd aan de deure van den buitenften
, üf ook van den binnenften Voorhof:
wanc die Leeraars zeggen van dezelve , dat,
als die wit wierd, zulks een teken was van de
vergecvingc der zonden. Men leeze Gemara
injoma kap. 6, Een wonderwerk, hec welk
z y zeggen opgehouden te hebben XL. jarcn
voor
N A T U U R
voor de verwoefting des Tempels, ten bewyze
van de vernietiging des Kerkplichcigen Godsdienfts
door K R l S T U S . Ons Kriftgelovigen
word in eenen verzekerder zin , en die vol
trooft, te verftaan gegeven de verzoeninge der
K U N D E . 12 8 7
zonden door hec bloed van K R I S T U S , als het
ons reinigt van alle onze zonden y i, Joann.
I . 7. Opcnb. I. 5. waar in zy hare kleederen
wit gemaakt hebben. Openb. V I I . 14.
Jez. I. veriT; 22. 25-.
Vw ziher is geworden tot fchuym: awen ivyn is 'vermengt met water.
Ende ik zal myne haiid tegen u keeren, ende ik zal mven fchuym op het alderreynße
afztiyvercn, ende ik zal al wm ( a ) tin mgneemen.
(a) andere Icuicn loot.
Die gene, dewelke maar zeer weinig zyn ervaren
in de proefneemingdermetalen, leeraren
ons dat bedd fs. 25. geen tin is, het welkonz
e Overzectingen hebben, als hec welk van zilver
en gout zonder verbranding van hec tin niet
lichtelyk kan afgefcheiden worden, Derhalven
verftaan wy , het welk ook de Woordelyke
Verklaring van de Latynfche ftelt, hot^
c f fchuim van züver , of eenig ander byvoegz
e l , door welks bedryf niet alleen hec loot by
de aderen gevoegd, maar ook alleanderemeerflachtige
onzuiverheden door hec vuur worden
verdreeven, tot dac eindelyk alderzuiverft zilver
in de fmslckroes overblyfc.
Jez. II. vers 20.
In dien dage zal de menfche zyne zilvere afgoden , en zyne gouden afgoden, mtken
zy zìch gemaakt hadden om haar ( daar vooi* ) neder te huygen, wegwerpen
voor den mollen » ende c(en 'vledermnizen.
Chaphorpheroth verralen wy wollen , den
Hoogduirfchen Schdr-Maufe , dog anderen
iplyren die woord in cween, en veranderen te
gelyk den zin, dus Arias lachpor pheroth ^ om
graften te graven, ofkuilen, groeven. Zeker
is hec, dat de alderoudfte Overzetters het voor
een woord geleezen hebben, fchoon zy hec zel -
v e in geen eenen zin hebben verklaart. De
L X X . mataia ^ vana^ ledige, ydele ^ Aquila
hcefc orugas, fojfuras , gravingen; Symmachus
akarpa, onvruchtbare: Theodotion onzcleer
werwaarts zig te wenden , heeft hec Hebreeuwfche
woord 'chaphorpheroth behouden.
Onze Overzectingen, welken ookBochartam
neemc Hierozoic. I. D. HL B.:^^. kap. Üeiiucn
o p hcc gezag van Bieronmns, R. Solomon,
en her worcelwoord fÄ^^Ä^r , fodere, graven.
Zeer gemakkelyk worden in dezelve maatfchapp
y geplaaft tnollen en vledermiiizen , beiden
hebben zy by den HoogdLiitlchen den bynaani
van Mutzen, Schär-Mdnfe, Fleder-Mäuß cn
deze zyn vhegende muizen. Varro by Nonnius
in Agathon: Ik ben eene Vledermuisgeworden
, en ik ben niet ten eenctnaal onder den
mutzen, noch onder den vogelen. ßy yEfoptts
trachc de vledermuis door een wezel gevangen
zicli te vcrgeefs te verlcifen onder die voorwendzel,
dat hy niec was uic hec geflacht der
vogelen, maar der muizen „ ik ben gene vogel,
maar een nuiis „ . De Icalianen noemen dac
becft ratto penago , een gevleugelde muis , de
Spanjaardenwflrfi^p, een blinde muis, deFranfchen
chative-fouris y een kale muis. Ook hier
in komen deze beeften over een, daC gelyk als
een mol onder de aarde, zoo de vledermuizen
zieh in onderaardfche holen onchouden.
cnhet lichtgrootelyks hatende.
Fliegen zy by nacht-, en hebben den naam van.
den laten avond.
Üvid. Metamorph. II^. B. iz.fab.
In de hedendaagfche calen der Oofterfchc
Volkeren komc onder de namen der mollen of
vleermuizen geen voor, deweike aan ons Chaphorpheroth
is vermaagfchapc. Ondcrcuflchen
voegen die dingen, dewelke wy tot hiercoebygebracht
hebben, zeer wel tot ophcldering van
den Text . In dien dage, zegd de Propheet,
zal de menfche zyne zilvere Afgoden, endezy^
ne gouden Afg odcn, welken zy zig gemaakt hadden
om haar ("daarvoor) neder te buigen wegwerpen
voor den molle» ende den vledermuizen:
dac is, van de verhevener plaats der altaren zullen
zy dezelve van boven nederwerpen in donker
duiftere, verborgene piaatzen, op dat den
bygelovigen de gelegendheic zoude benomen
worden om zieh ce bezoedelen. Ook fchynen
de Joden door deze byfpreukigefpreekwyzeíí/j
den mollen en vleirmutzen voor te werpen, de
uicerfte verachting te kennen gegeven ce hebben,
Zoo had Jakob verborgen alle dievreemde