I "
h
U :
1 3 4 0 G E E S T E L Y K E
Hier -Word een L A M gekid ter ßachting, en een S C H A A P
Gefchooren: Beeiden, die iets fraais en numgs leeren!
Jezaias, de eerfie Held in 't heilig pro^heeteeren,
Gaf fiof tot dit Taf'reely -waar aan ik my •
Gelyk een L A M zieh ßom ter ßachting ziet geleyden,
En aíí if« S C H A A F zyn flem, als het zyn Meeßa' fcheerdt,
Niet hooren laat; zo deed d'Aardsheiland, hoog geeerd,
Zyn ßem niet op, toen Hy -voor ons van d'Aard' zou fcheyden.
Hy leed geduldig en zachtmoedig pyn en dood.
IVaarom? om ons van pyn en leed en dood te onthefen.
Och! ivilden wy te recht de prys zyn's hloeds hzeffen;
Ceen' laß was ons te Z'jjaar, geen \
HE t geeft ter wereld geen nadeel aan dit
Vooraf-Euangelie, en alderaangenaarafte
Voorzeggtng, waarin KR. I STUS byeenLam
word vergelceken, by aldien wy zouden zegg
e n , dat het geduld of de zachtzinnigheit van
dit dier enkele tuigwerkelyke deugden zyn, ontblood
van alle redelykheit. Hec verdient inderdaad
eene zonderlinge aandacht en opiett
e n d h e i t . d a t d e Alderhoogfte G O D -MENSCH
zieh liever wil vergelceken hebben , by enkel
ftoffelyke ligchamen , eenlam, leeuw, wyn.
ftok} dan wel by redelyke Schepzelen , om
dat dedadender geener alderwelgeregelcftzyn,
overeenkomende met de order door G O D in
d e Natuur ingevoert, roaar de daden der menfchcH
en derzelver gemoeds-drifcen zondige,
legen de wet aanloopende. In dezen zin is
het zekerlykgeoorlofd tezeggen, datdezachtmoedigheit
van een fchaap , fchoon tuigwerkelyk',
zuiverder en voonrefFelyker is dan de
verdraagzaamheit van Joh zelve. Ook eiders
w o r d , in de Heilige Bladeren, KRISTUS
by een Schaap vergeleeken. Jcann. 1. 29. ziet
het Lam GOD S i dat de zonden der -wereld
wegneemt. i. Petr. i. 19 Gyzyt-verlaßdoor
het dierbaar hloet K RI STI als 'ecns onhejiraffelyken
ende onhevlekten Lams. Jerem. XI . 19.
zegd de Profeet , voor zieh zelven, of in den
Perzoon van K R I S TUS , Ik -was als een lam,
dat geleid word om te flachten, in de Dierly.
ke zedenleer, of zedekunde uit den Dieren gc.
h a a l t , ZOO daar in een Leeropftel was te ma.
ken, zoude men aan het fchaap zachtmoedigheid
moeten toefchryven , ook by üngewyde
Schry vers geroemd. Varro van het Boere-leiven
II. ß. i. kap, Onder dewelken (htt^tii]
zy eerßelyk niet zonder reede vermeinen dat k
Schapen aangenomen zyn, ook wegensde zachtzinnigheid.
IVant van aart zyn deze ten d
derhoogßen vreedzaam. Feilus. Het aläcrgrootße
offer noemden zy van de Schapen kiil
de, niet naar deg rootte van het ligchaam, man
wegens den vreedzamer aart. Die nanevenvan
Herkules in het derde lid Eiiryßhenes en Procleas
door de Godfpraak vermaand zynde, dat
z y aldaar huwelyken zouden aangaan daar zy
oncmoeren zouden het alderwreedfte beeil dragende
het a lderzachtmoedigf te, c_y£lian. Hiß.
X I I . ß. 3 r. kap. hebben dien raad verklaart
van de wolf in de bek een fchaap draagende,
welken zy ontmoet hadden in het Landfchap
der Kleoneers. Staat aan te tekenen, dat het
woord rachelin den T e x t , oo\ivoorttnfchaap
word genomen Gen. XXXI. 28. XXXil.
14. Hogel VI. 6.
J e z . L I V . vers 9.
Want dat Zíd my zyn ah de •¡vateren Noacbs , doe ik, ^voer , dat de wateren Noach
met meer over de aarde en xpudm gaan : alz^o heb ik^geK?i^ooren , dat ik^ niit
meer op u toornen, noch u fchetden en "Kià.
Zie Genef. V I I I . vers 21.
J e z . L I V . veriT: 11. iz.
Gy verdruktey door omveder 'voortgedrevene-, ongetroofîe: tJ^^al uwe (leenen
gantfch cierlyk^ ende il^^al u op Saphjren grondroefien.
Ende uwe glaes'venfiers ik^ kri^alljne maken , ende mve poorten van rohynfiei'
nen, ende uwe gantfche landpale njan aangenme (teenen,
Het
N A T U U R K U N D E .
Het word biiiten allen twyfel geftelt , dat
hier geen ftofFelyk gebouw moet verftaan worden,
welkers grondtflag van Saphyrfteen zou»
de zyn , ^^ muuren van koftelyke juweelen,
ihaar hetbloed en de vcrdienfte van KlUSTUS
van eenc oneindige waardy, die de pilaaris en
de vaftigheid van die armedoor on-xedersvoortgedreevene,
ongetrooße, tapemeys kai akatafiatou,
welkereenige rrooft K K-I S T U S is, de
wäre hoekßeen. Hier toe ftrekken ook de fondamenten
des wnurs der Städ met allerley keßelikgeßeente
verciert, namentlyk van hec nieuwe
Jeruzalem Openb. XXI. 19.
Tuch, Phuch zeconze Latynfchcover Fuam
blanketzel; de Moedertalige Edle Geßetne^ in
eene ten eenemaal verfcheiden betckenis. Jarchi
reemt dit -thuch voor mphech, de vierde Steen
in Aarons Borftlap. De LXX, hebben anthrake,
een Karhonkel y welke Aria% volgd.
Doch het blyktiiit 2. Kon.IX,3o.dat!PÄ«f/&,
fncum blanketzel, z^art is van verwe , tocbereid
uit Spiesglas of Antirnonie, hec welk de
Türken nog hedendaags gebruiken om de ooghaircn
en winkbrauwen zwartrc maken. Ook
hebben in onzen Text Symmachus, Theodot
i o n , alle de Grieken, behalven de LXX.
Stimmi, Spiesglas Hier toe geeft ook zyne
Item Ludolf Comm. Hiß. c^thiop. bl. 108.
alwaar hy de woorden van den Text dusoverzet
ztet ik beßraatende (ik zal bcftraaten met
^ten) metfiic, Spiesglas, im'e vloer. Zeer
äardig waarlyk vertoont zieh hec Spiesglas,
1 3 4 t
tot ftof zynde gemaakc, en op de vloeren geftrooit.
Maar de meeftc Woorden boek-befchryvers
hebben door het woord Phuch verihan
Albaßer of Marmer zwarc van verwe,
als Spiesglas blinkende. Welke uitlegging hare
waarfchynelykheit zoude medebrengen, by
aldien wy verzekcrd waren , dat hier Marmer
verliaan wierd. Anderen geven de Stern aan
edelegefteentens, dogdeze, aandie, anderen
wedcrom aan anderen, de Syrier heefc ecnßerylßeen
, de Arabier een I^yacinth. Ook is
wel voor Spiesglas de Beroemde KoenraadMel
in de Breemer lioekzaal Clajf. VllL hl. 7^1.
Dog hy neemt Phuch echter niet voor de uitgegrave
fteenzelve, maar voor'c vercicrfelvan
koftelyke fteenen, met zoo veel luifter in harc
vakjes gelegd, als o fhe t dierbarejuweeleneenerKoninklykekroonwaren,
vaftgemaakt, op
dat zy niet zouden bewogen worden , gezuiv
e r t , op datzy blinken zouden, gelyk oogen
door Spiesglas gezuiverd en befchilderd , op
dat zy zouden Ichitteren gelyk de Zon door
het morgenroot oraringd. En dezen zin paft
hy heerlyk toe op den Staat der Kerke van de
Nieuwe Huishoudinge.
Van de Saphyr hebben wy gehandelt in de
Befchryving van den Borftlap. Kadekkod zecten
de L X X . Taalslieden over iafpin, wy Zurigers
Krißal. Ekeddach de LXX. krußallos,
ons Karbonkel, doorzichtige Steenen. Daar is
in de Heilige Bladeren byna niets duifterder als
d&.koftelyke blinkende Steenen.
J e z . L V . vers 10.
Want gelyk ^^ de fneeuw van den bemel nederdaalt y ende derwaarts niet
weder en keert ; maar dcorvochtigt de (tarde , ende maakt dat zy voorthrenge
ende uitfprmte, ende ^aet geve den xeteyer, ende brood den eeter.
Meer dan eens hebben wy hooglyk geroemc
de aldervoorcrefFelykfte goederen , regen en
fneeuw, vruchrbaar aardryk, voortbrengende,
uitfpruitende, zaeyer, het zaad, brood om te
ectcn, alien Scervelmgen ten alderhoogftennoodzakelyk
van G ü D S goedheit en raachc afhangende,
Hy is hec waar lyk, dewelke regen
of fneeuw van den hemel doed nederdalen, op
zyn ryd , in eene zekere mate tot een zeker
einde. op dat de aarde vrucht geve ende uittuite
i dewelke zaat geeft den zaeyer en
•od den eeter : tot behoudenis van het men-
Ichelyk geflacht. Doch is het ¡ees byzonders,
dat de Profeet zegd, dat de regen of d e f n e e u w
derwaarts niet wederkeert, van waar die was
gekomen : daar het echcer klaar is, dat dic
zelve wateren, dewelke met de luchtnedervall
e n , wederom in gedaante van de alderduníté
bobbelcjes opgeheven worden , en derwaarts j
van waar zy gekomea waren , wederkeeren.
Derhalven is de zin der woorden van denXext
deze , dat de regen en de fneeuw niet gefchapen
zyn om de luchthemel, maar om de aarde.
De dampen worden opgeheeven, niet om
in de hoogte te blyven hangen, maar op dat
zy zouden nedervallen. Alzoo zalmyti woort^
dat uit mynen monde uitgaat, ook zyn , 't en
zal niet ledig tot my weder keeren: maar 'tzal
't gene dat my behaagt, ende het zal voor'
" zyn in 't gene waar toe ik het zendet
vers II.
P R I N T -
i
f - • !|
i