M'ir I
•.lí'li' ' '' ,1 '1 '
¡ll( 'I '
.. f'
1 4 1 0 G E E S T
dit aangetekent Cyneget. III. B.ii9.envolgcnde
veriTen, volgens de Lacynfche Overzecting
van Bodinus.
„ Alsdan ipannen de voecgangers de nerten
„ in eene bochcige kring, zeer lange ftangen
„ in eene dichte ry diep in de grond fteeken-
„ de, op dat zoo de vlcagel van het net aan
„ weerkanren zoo veel zoude gebogen wor-
, , den, aïs de Mane hare nieuwe hoornen her-
„ ftellende word omgebogen. Drie op vafte
„ fchildwacht ftaande befpieden de netten:
„ een in de raidden, de anderen fcliüilen by
, , de etnden der vleugels, zoo dac z y gemak-
„ kelyk malkanderen van weerkantea können
„ hooren,,.
E L Y K E
En vers 144. en volgende.
„ En zy ( de Leenwen ) alídan bevreesd
5, wordende voor de bende van mannen en hec
„ licht der lampen, komen van zelfs in de ge^
„ vlochcen zyden dernerccn,,.
Derhalven is refcheth by den Profeet het zelf.
de á3X.flektoi limón ¡agones by Oppiatuis, fleg.
tna by PoUnx is. En arkns by Oppianns een
net, waar raede Leeuwen gevangen worden.
Suidas: Arkvs to thcyrutikon diktnon ta Una,
ha htfiaß pros agran toon leontoon. De Taalkvmdigeheeft:
Arktis, eidosdikt 11011 ekpacheoos
jcboniou, ho hißafi prosthcyrankontos, ejarktOH,
ey
Ezecíi. XXI . ven
De waar^^egging Sial aan zjne rechterhand z^n op ^eru^alem, om Hoofdmannen te
fiellenj om den mmt te ebenen in het dood/kan y om de flemme op te hegen met
gejuich, om ßormrammen te flellen tegen de foorten, om ßerkten op te werben,
om boherken te houmn.
Zie Ezech. IK wrs z.
Ezech. XXI I . veril: 18. ip. 10.
Menfchen kint , die 'van den hui^e Ifraéis zjn my tot fchuym geworden : zj zjn
alie kppery ofte im^ ofte ofte loot in 't midden des ovens ; ztherfchuyn
zynze geworden.
Daarom alxpo ^eid de Beere H E E R E : Om dat gylieden alie tot fchuym gemrden
zyt, daarom 'zjet, t¡{_ ^al u in het midden van feruzalem 'uergaderen.
Gely^ Kil^'er, ofte {oper, ofte y^er, ofte loot, ofte tin in 't midden eens ovem
vergaderd mrd , om het 'vuur daar over te bía^n, op datmen het fmelte: al-
^00 ^í ik a lieden vergaderen in mjnen toorn, ende in myne grimmigheit daar
laten, ende fmelten.
Zie 'Jertm. VI. verjf: 28. 29. 30.
Ezecli. XXI I . vers 2j.
De uerhintenis harer Frofeeten is in het midden van haar ^ ais cenhrullendeLeemu,
die eene roof rooft: zy eeten de Tutelen op y den fchat, ende het koßelyke neemcn
zy weg i hare weduwen vermenigvuldigen zy in 'í midden van haar.
Zie Jerem, XII. 'vers 8 .
Ezech. XXII. vers 17.
Tíare Vorßen zyi in het midden van haar als mlven, die eenen roof rooven, om
bloet te verbeten , ende om zjelen te verderven , op dat^ gierigheit ^oudetf
hier en Zephanje TIL 5. Hare Vorfien zjn
brullende leeuiven in 't midaen van baar : han
Rechters zyn avont'wolvtn , die de beenderen
nitt
Gepafter kan de roofzuchtige gierigheit van
¡odlooze Overheden niet vergeleeken worden
an door het zinnebeeldvan•^^'í>/^'c«, gelykal-
E S E C ' H , Chjp XXV I I . V . 5 .
^ y n t s Djiipoiiiijii iiirtiilimuni. ^iir/fñ rute -Í?frtiV.