J
n r ^ s ^
N A T U U R K U N D E. nSj
DE PROPHEET JES AIA.
P R I N T B L A D DCIV.
'Hen O f f e hent ^ynen hezittery ende een ml de kribbe zynes leeren : maar Ifrail
en heeft geen kenniße, myn volk en verßaat niet, Jez. i. 3.
IV&t ii'onderbaar en zeldzaam Dier
yertoont de tekenkonß ons hier?
JVelk Beefije, dryvende op zyn' vlerkm,
Doet ons zyn wond'ren naam bemerken?
2k raad' en fcherm' als in het wild'.
fVaar toe toch meerdtr tyds verfpilt,
Nu ScHEUcHZERs ¿eeß, dorn ewaaren;
My dien zo duidlyk koomt verklaaren?
't Eykhorentje^ hier niet berucht,
Maar rennende in eeti vreemde lucht
Op vleugels, als de yiedermuizen
By ons, die zieh in oude Hiiizen
Verbergen, tot den Avond daalt^
Word my door SCHEUCHZER
Leer gier'ge! wilt ge uw lufi verzaden ?
EEne godvruchtige opmerkinge is overwaardig
G Ü D S aanfpraak vers 2. Hoort
gy hemelen , en neemt ter oore, gyaarde^ want
de HEERE fpreekt. Ooren moeten de hemelen
hebben, ooren de aarde, zoo zy wel zoudenwillen,
ofmocten, denfpreekenden HEER
E hooren, ja hen moet verftand worden toegefchreeven,
fpraak, nademaal zy GODS beveelen
rrioeten iiicvoeren. ßy aldien de hemelen
GOBS eere verteilen, en het mtfpanfel zytier
banden iverk verkondigt Pf. XIX. 1. By
aldien de Morgenßerren wolyk zingen Job
XXXVIII. 7. ßy aldien, in eenen eigentlyken
zin, GODS lof uicbrallen de Hemelen,
Zon, Mane, Starren > zoomoctenzy redelyke
fchepzelen zyn: Zoo ook hier : by aldien een
Ojje kent zynen bezitter, ende een ezel de kribbe
zynes beeren, ZOO zullen diegene, dewelke
voor de redelykheic der becften ftryden , hec
fpel gewonnen hebben. Zie daar de ftaalrjes
der gevolgeh, welken de onvoorzichtigen re
voorbarig nie den letterlyken zin opmaken ! de
uitgalming van lofgcevingen , van welke hier
Word gefprooken, is itoöelyk, zoo hec geoorlofd
is dus tefprecken, onredelyk, ni^tredelyk.
Het IVerk pryjl den Meeßer , maar deze pryit
öok zyn werk ; maar de wyze hoe is van beiden
ten eenemaal ongelyk. Daar kan elk die
een gezond verrtand heefi: gemakkelyk uic de
künftige fchikking van hec zelfsbeweegcnd
konftwerk oordcelen , dat de Uurwerkmaker
verftand , oordeel, konll bezic. Maar hier
weet deze zelf reden te geven van zyn konft-
! werk, van de fchikking en gebruik van elkra-
• dcrcje , van de flinger , van hec aangehangen
gewichc, hec getal der canden, de zamenvoeging
en beweeging der deelen. Alle redenloozefchepzelen
verteilen GODS lof, maar zonder
redelykheic, zy voeren Deflelis beveelen
uic, welken zy niec verftaan , zy worden bewogen
volgens voorgefchreeven wetten, en dac
wel zòo beftiptelyk, als of zy tncc gene geringe
, ja met de groocfte redelykheic begaafc waren.
GOD zelv, de Bouwkonftenaar der wereld,
roemc op zyne werken , welker denkbeeiden
hy van eeuwigheic bezat in zyn oneindig, alderzuiverftverftand,
alcydcegenwoordig, heefc
uic niets by de fchepping in dadelyke weezens
verändert, en bewaart nog dezelve door hec
Woord zyner krachr. Ook wy ftervelingen
pryzen en den konftenaar, en de werken van
eene oneindige konft , door eene zorgvuldige
nafpooring, door overweeging van heczamenllel
en hoedanigheden , dewelke zelve ons tot
de kenniHe G üDS opleid. Een OlTe kcnt zynen
Heer , en de menfch den o/Te , GOD en
dezen en genen. Maar her pryzen van den
ofle en ezcl islouterftoñelyk, van den menfch
redelyk, van GQD oneindig volmaakt. Hier
mede overeen körnende dingen zult gy van den
O0e leezen in de Geoponías van Florentiniis
XVII. ß. De ojjen kennen ook deßem van den
Ojfendryver y en zy verßaan het by eigen naamenger
oepen zynde, en leiten op de beveelen van
den Oßenhoeder. Oppianus van hec paard j Cyneget.
I B.