" P
G E E S T E L Y K E
•'J7»
bvlon door Cym , en de ovcrwinmng op
Nabomadm, Jerem. LI. Dan.
V 31. of na de inneeming van Babylon
tot aandedood van Darias Medm, dicgeweeft
is Cyaxarts, zoon van Jßvies,
Schoonvader van Cyrm en Oom, aan Wien
O n / i d o o r andere oorlogen belcmmerd het
Bewindvanhet Rjkhadovergegeven: derhalven
tot het eerfte jaar der l'erz.aanfche
Alleenheerzing , Zeven jaren voor Cyrm
dood , aan het Beiltiit om den gevangen
(oden vryheid te geven £/ra. i. i.
! . Krön. XXVI. 2 2. - 1.
De Jaren der gehele gevangenis - - 69.
Derhalven daar by gedaan een jaar der
Allenheerfching van Cyrus, in de H.BladerenCömgenaamdjZullenwyhebben
- - 70.
Jei-eni. X X X . veis 6.
Vra-it doeh ende KÍet, of een mamfer^oon baarii Wamm ye i k f a n eemigebhfn
mms hamlen of zyne lendetien, ais tener barenü vromei ende alie aaiigeKfcliten
mianiert m bleekheit ì
bezwaarlykin de lever afgefcheiden, zelfsían
daar overlopende tot in ' t geliele bloed zich
over 't gehele ligchaam verfpreid , daar komt
by eene langzamer beweeging van het bloed
door de poort-ader. Wat wonder derhalven
by aldien de gevangenen tot geelzuchtige kwaad.
VQchtigheid zonden zyn vervallen ? by aldien
deze kwaal eenevolkziekte isgeweeft; dewelke
aan de ándete kant den Landzaten van Arabie
, Perzie en Oofterfche Volkeren zeer gemeen
is, volgens^u/crsWíí 4. Cotlig. 4 ; . / 47.
zeldzamer in onze koelder en meer gematigdc
Luchtftreeken , ren zy mUlchien ais 'er eene
zeer heeteenoverdrooge herfll mogte zyn voorí^
egaan, waar van een voorbeeld is te leezcn in
de Brefsl. Samml- VI. Vtrfiuh. van "
bl. 194.6.
De dood treft zoo wel den planten ais den
menfehen. Jcrakon, brmi, is eene ziektevan
ácmamn 1. Kon. VIII. 37- maar ook van
meífchcn d : gcdzmht. Het welk G O D den
Ifraeliten bedreigt heeft Deut. XX VIII. ü - De
HE ERE za¡ II ßaan mit teermge. tnde met
kmrtze, tndi met vymgheit i tnde met bitte,
ende met droogte; endemetkantkoorn, endemet
htmigdau-in. Dit maakt hy nu naar de letter
werkllellig. De wederfpannelingen , dcor
G O D S rechtvaardig oordeel nit het Vaderland
verdreeven, leven door de harde Babylonifche
Gevankenisgedrukt onder eene brandender
luchtftreek. Zy veranderen vanlucht, en
gezontiheit, zy lyden zwaaren arbeid, bittere
fmaatheden pynigen de gemoederen , door al
te groote uitwaalTemingen zweeren zy tot water,
deweygaatwech, dcvetdikte galle word
J e r e t n . X X X I . vers 18.
m beklaag
, alt een
hehhe niel gehoort , dut p'l> Ephraim bekfaagt
tlgt ende hen /^"Hirliturt cfiiìinvÀt^n. ali een
, G51 hebt my
Kalf.
'Gnegellohmmad. een ongtwenmt, eenengtoefmd
kalf, iscen zodanig, het welk nog nooit
onder het jok hceft gegaan, dat daar toe door vele
flagen en grootwerk moetgewent worden : gelyk
het Joodfche Volk binnen de palen van reden
moeft bedwongen worden door de Babylonifche
Gevangenis , en talryke jamnierfpoeden.
De Manier, welke de Ouden gebruikt
hebben , om de kalveren onder het jok-gareel
tebedwingen, \ztsinxx. Kalumelk VII. B. 3.
kap. Eenen jongen koppigen OS plaatften zy
tulTchen twee ouden onder hetzelfde jok. Dus
wierd hy, by aldienhy uilfprong doordetwee
anderen tegen gehouden , Zoo hyftilftond.
moeft hy de twee voortgaande gehoorzamen,
ZOO hy wilde gaan nederleggen , opgebeurd
door de fterker wierd hy voorrgetrokken. Zoo
wierd ook een leggenden OS, die in het midden
van de akketvoore nederlag, gemeenlyk
niet door prikkels, doorvuuren, ofanderepynigingen
opgedreeven, maar de pooten met touwen
gebenden, dat hy nog ftaan . nog voongaan,
nog graazen zoude können. Dus door
honger en dorft geprangd zynde leide hy zync
trage luiheid af. Dog het fehynt, darren cyde
van Jeremias deze manier derllomeinen onbekend
is geweeft. Door prikkels en (lagen
dwongen de Joden eenen koppigen jongen Üi
tot her werk: Dusdanigen Stok of prikkel noeniden
zy malmad, van lamad, leeren , de Talmudiaen
marda. Met dusdanigen Ofenßt
ßoeg Samgar , zoon van Anath zts hondttt
maninPaleßine. Recht III. 31. datis, da
Phikftyne«. Dit is eene Schoole, waar in d«
landbouwer leermeederis en bedryver, deleerling
het domme Vee, dat des niet tegenftaa""
de door verfeheiden middelen tot de phehten
kan gedwongen worden , en ten voorbeeld
N A T U U R K U N D E .
voor dat Iiartnekkig menfchelyk geflacht, het
welk zich niet laac overreden door zachrewoorden,
noch door geweld tot deflclfs plichten
1 3 7 9
dwingen, flimmer zynde dan ongewetmete^ of
ongetemde, kalveren.
J e r e m . X X X I . vei-fT: 29. 30.
In die dagen en ^^Uen zy niet meer xeggen : De Laders hehhen omype drfthenpe^
geeten : ende der hinderen tanden zyn flomp geworden.
Maar een igelyk. om z-^ne ongerechtigheit fierven : een igelyk. menfch die de
onrype drutven eet, zyne tanden pullen ßomp worden.
Uit vergelykingmecEzech. XVI I I . 2. blykt
hcc, da: onder den Joden dit een fpreekwoord
is geweell; de vaders hebben onryp drmvenge^
geten , ende de tanden der hinderen zynßomp
geworden. Hoi pateres ephagon omphaka, kai
hoi odonies toon teknoon egomphiafan. Dit
Spreekwoord namendyk hebben zy gebruikt zoo
dikwyls als zy, van G O D door zwaare rampfpoeden
gcdrukt, in hun eigen oogenonfchuldig
fcheenen , en zich verbeeldeo de ftraffen,
dewelke hunne Ouders verdiend hadden , te
boeten. Deze piaatzen geven gelegendheit aan
de hand ora te fpreeken vandewrangeenzuure
fmaak, eo derzelver "itsverkingop den tanden.
Alle ftnaak bcftaat nie dusdanigc deelen, dewelke
op de tong, het voornaamße werkcuig
van de fmaak , een zeker indruk geven, en
by gevolg bekwaam zyn om in het gemoedeen
denkbeeld van zoetigheit bitterheit, zuure
zoutc fcherpigheit, of andere hoedanigheden
te verwekken. Maar beftiptelyk te zeggen
hoedaniger wyze dezedceltjes gebeeldtzyn, is
zeer bezwaarlyk om te doen. Evenwel heeft
giffen plaats in dingen, deweike de fcherphcit
van het gezicht svel ontvüeden , maar echtec
de werktuigen der andere Zinnen treiFen. Vol*
gens JVillis beftaan de Ztiure dingen uit haak*
achtige omgekromde deeltjes, dewelke aan de
dünne adercjes van de tong vaftgehegt dezelve
te zamcn trekken, zeer wel te vergelyken by
eene Kam of de knop van eene kaardediftel
Over de vlakte van de hand heenen gefchaafd.
Dog de '•j^rangCy gelyk van onrype vruchten,
beftaan ook uic gehaakte deeltjes, maar ftomper,
de lucbtgaatjes van de tong opvullende,
dewelke eenmaal in het werktuig van de fmaak
ingehecht niet lichtelyk daar uit können ver.
dreeven worden, gelyk zynde de knoppen van
KhlTen of Klaffen dewelke zeer vaft aan de
kleederen blyven hangen. De tanden derhalven
flomp van wränge ofzuuredingen,
zoo dikwyls als zodanige haken de tedere boven
en onder tandvleezige deelen aangrypen,
de vezelen te zamen trekken , ja den tandea
zelven aantaften, als zullende dezelve uit hare
kasjes trekken. Waar van daan de Duicfchen,
die Zahne werden mir lang , de Tanden worden
my lang.
J e r e m . X X X I . veriT: 3J. 3Í.
Zoo ^eid de H E E R E , die de Zonne ten lichte geeft des daags, de Ordernngen
der Mane ende der Sterren ten lichte y des nachts : die de Zfe klooft j dat hare
golven bruy^en, HEERE der hejrfcharen is zyn naam.
Indiende^ordeningen'vmvoormynaangezjchtestallentnyken, fpreehtde HEERE;
<00 zal 0Q¡^ 't ^aad IfraU ophottden dat het geen vollen zy voor myn aange^ichte ,
alle de dagen.
De Almachtigc , deweike de eeuwigheit,
eeuwigeopvolgingenbezit, word dan eensgenamddtGODJbrahams.
Izaaks, endejaiobs
; dan eens de H E E R. E , die de Zonne
Daar ter piaatze wegens de weiken der genade}
ten Uchte geeft des daags: de ordeningen der Ma.
w ende der Sterren ten lichte des nachts , die
de zee klooft dat hare golven bruyzen: dan eens
äe HEERE der Heirfchaaren. De LXX.
Taalslieden Kap. XXXVIII. KURJOS,
DO doHs ton heyhoneis phoos teys heymeras. Jeley-
^eyn kai efteras eis phoos teys nuktos^ kai krault)
» en thalajfey, kai ebombeyfe ta kiimata au-
^^y^ > KURIOS pantokrätoor onoma autoo.
als de ßond-G ü D: hier wegens de werken
der Schepping, en volftrekte heerfchappy
als Schepper , Onderhouder, ßeftierder der
Wereld zoo ligchamelykeals burgerlyke. De
aanmerking van beiden is machtig om hetgelove
en vertrouwen der menfehen te veftigen op
de voorzienigheit van hetOpper-Weezen, zoo
dat wy boven hope können hoopen. Want de
H E E R E is £ / Schaddaiz\c\i zelven en allen
de A [der-algenoegzaamfte. Op dat wy van deze
grondwaarheit overtuigd zouden zyn, zoo
vertoont hy Zelf, en ftelt ons, als een onverwionelyk
III'
f»
i I