i I : M
il
'i'i^'-M
hl 1*1:1
i í i i ' i ' l
M p Pi:
i ;
í i i í í !
'•'tií
i J s S l í
H i h í l
„ i s i ^ i l
' 1 1 : ¡ii
I i i
1 4 9 4 G E E S T
eene toekomende (IrafFe, opdat de weder herinnering
daar van tcn fchrik voor het godloos
Volk van Ifrael zyn zoiide. Evenwel kan al
ZOO gevoegelyk deze Text toegepaft worden
o p de- laatftc verfmelcing \'an de aarde door
v u u r , of 00k de tulTchen beide körnende ftraf-
E L Y K E
o o r d e e l e n , gelyk Coccejiii het wil verftaan
hebben van den invai der Romeinen, dewelke
Paleftine ovcrftfoomc hebbenj even gelyk de
N y l f t r o om Egipte. Zekerisher, dathetlani
i}erfmclt, zoo wanneer de Hia'e HEER.R
der heirfcharen het zehe heeft aanger-oert.
Arnos IX. vers 6.
Vie zyne opfernden in den hemel bomvt, ende zyne hende die heeft hy op aarden
gefondeert : die de wateren der ^ee roe^t , ende gietze uit op den aardbodem,
H E E R. E is zyn naam.
Z e e r gaarne laat ik de geeilelyke Verklaring
voor den Godgeleerden over, dar KRI STUb
t eis ton onranon teyn
autou, zyne opklintming bouwende in den hem
e l , dat Hy na zyn l.yden door ClgC eige., krachc
M
ten hemel opgevoerd , als C ^ ^ S ^
ZJon
z y n
heirleger, zyne bende, der
{oen A n
g e l y k oudstyds aan den Romeinen , kan gebieden,
dat z y door de wapenen de aarde overftroomen.
Maarook können naar de letterde
woorden van den T e x t verftaan worden van de
opperzalen des hemels, -van de wölken van hec
heirleger, de bende GÓDS gefondeert op de
draaikolk van het aardryk : van die overaanmerkelyke
aarde heeft gefondeert, de wateren der zee roept,
en op den aardbodem uitgtet; teyn epaggeltan
antou epi teys geys, thmelioon , ho pro/kaloHmrios
to hudoor teys thalaßeys, kai ekcheoon
auto epiprofoo^on teys geys. aän gehele Volkeren,
uicwaaiTeming van de wateren der
Zee y d ewe lke op de vleugelen der winden opgebeurd
zynde over het vlakke des aardboderas
verfpreid worden , en onder de gedaante van
regen door regens uitgegooten worden.
D E P R O P H E E T O B A D I A .
Obadja I. vers 4.
jíl mrhieft gl » gilyk, dm ^rmt , enàe al fieldet gì a neß i
'K.d ik. " i"in daitr nederßooun, fpreel<t de HEERE.
Zie Jerm. XLIX. vers. 16.
hen de ßerren;
D E
TAB DC XLIX.
ION. Cap. I . V. 4.
A í ^ ' l t l u - VfJLtO JlílVlS, feiul iu' II1UÍLS
]ípn. Oitp. I . J.. 4.
ßütrm.
Í T
í'll
I. Cr. Tri:tx .^riilp^.
'¡tUiiX