• ,1
l' !<
l i í i i ;
i W
(ij t
il !
il
1 4 8 0 g e e s t e l y k e
Dat de fprinkhanen zeer fchadelyk zyn aan
de ivyrißokken voornamenrlyk en aan de 'vygeh'oomm
leeraarc de ondervinding. By Diàymus
X . ßoek Geopon. verdedigendrie zaadjes Mostaard,
aan de wortel bcgraven, de wynftoktegen
den Sptinkhanen , want liy wil dat door
derzelver reuk de kevers gedood worden. 1nsgelyks
leezen wy hy Theophraßus in zyn XYII.
B. 25. kap. en by Flmiiis, dac de vygebomen
door de ¿prinkhanen afgeknaagd wederom op
nieuw hebben iiitgeboc. Van de Vygeboom gebruikt
de Proplieec hec woord Uktzaphahf
welk woord wy overgezet hebben deglubcre,
ontfchorjfen, de bafl afdoen, Bochart Hitroz.
I i . D. IV. B. V.a.'^. tot verhryzclmg , zoo
00k de Grieken eis kUsmon , of fu»klas»/ort,
Terbreeking , namentlyk van de aldcrdunfte
takjes. 0ns degluùere, abftreiffen, afrtroopen,
word geveftigc op hec gezag van Hieronymus,
by wien kitzphaisonifchorjjtng. Opdezevolgd
cbajoph chafaphah , ontblootende heeft hy hem
ontblooiy gànizlich abfchelen, gantfchelyk afgefchilt,
oncblooc. Een boom namentlyk
word ontbloot, by aldien dezeJve of ontbaft
Word, of de Hoeizems, bladeren, vruchten
verlieft, gelyk zulks alle jaren des winters gebeurd.
De Winter ontbloot het Bofch 'van bladerloof.
De Grieken noemen dit gelyk zulks
gebraikc Theophraßus Hiß. Plant. lY. B. i6.
kap. van de Kupzen, dewclke de boomen van
atfchilden, pzilouß ta dendra. De ran«
ken worden wit gemaakt onrblood of ontbaft
zynde. Jakob nam zoo roeden van groen popelier
hoHt, ende van hafelaar, ende van kaflanim;
ende hy ßhelde daar in 'jijitte ßreepe»., ontblootende
het Witte , het welk aan die roeden
was. Gen. X X X . 37. Maar fta.-ic aan tc merken
j dat een boom voornamenclyk aan de baft
wit Word, a!s hy fterfr, dia teyn atrophian ekleukainetai
kat apollutai ta dendra, datis, by
gebrek van voedzel worden de boomen wit en
ßerven. Even zoo en om dezelve reden, in
den ouderdom de huid toegerimpeU zynde,
worden de hairen grys. De äprinkhanen doea
de boomen fterven, wanneer zy, de bladeren
en bloeizels nu vcrteerc zynde, de takken zeU
ven aantaften en ai knabbelen. Scahger Exercit>
in Cardanum 192.
J o e l . I. vei-s Ii,
De , is 'Verdorret , de 'vygeboom is flaemv , de granaaUappelhoom , oo^ d£
m, ende appelboom: alte boomen des 'velts zyn 'verdorret: ja devrolyk^^
heit is verdorret "van de menfchen puderen.
In het 2. en 3. iflen worden vermaant de
Oudfien en alle inwoonders des lants, dat zy de
zeldzame en niet min verderfFelyke plage der
fprinkhanen verteilen zouden hären hinderen en
het andere nakomende geflacht; vs. 5. de dronkene,
dat zy zouden weenen, en alle "Jiynzuifers
hiiilen om den niewwen wyn, dewyle die van
hären mnde was tfJ^^fáíw.vs.S.geheellfraél,
dat het zoude kermen , als eene jonkvrouwe
die tnet eenen zak omgord is van wegen den
man harer jeugd. vs. 10. het Land, dat het
zoude treureo , om dat hec koorn verwoeß
•was, de mofi verdroogt; de ohe flaeuw was
geworden vers 11. De akkerlieden, datzy^oKden
befchaamd worden j de wyngaardenters y dat
zy zouden huylen om detarwc endeomdegerße:
om dat de oogß des velts vergaan was. Alle
welke dingen veel eer paiTen op de natuurlyke
dan op de geeftelyke fprinkhanen, gelyk ook
dat gene, het welk volgd, vers 11. De wynßok
ÍÍ verdorret, hey ampelos exeyranthey, door
brand , roeß y befmet zynde ftaac dezelve als
befchaamd, naakt, van den Sprinkhanen zoo
afgeknabbeld, dat het voedzamezapontnomen
is de toegang tot de bladeren, hierom trekken
deze hare aangename groenheidin, gelyk by
ons de wynftokken door brant in 't koorn,
roeft, worden aangetaft, of door ongedierte,
of door de Zon de bladeren , te vooren wyd
uitgefpreid, na gevalle regen als toegefchroeid
worden. Daarenboven ftaat aan ce merken,
dac de Sprinkhanen zeer vele dingen door aanrakeny
door haar vergiftig kwyl, verbranden.
Pifidas in Opificio Mundi.
Hy doed de boomen uitdroogen, en maakt het
kruid verßenß.
Het zelfde getuid Monfetus. „ Niet alleen
„ befchadigcn zy door het byten het koorn,
„ beemden , weiden , hoven en boomgaar-
„ den: maar ook door zwarte, groene, invreej,
tende, zwaare afgang . en voornamenrlyk
„ door een galachtig en fclierp fpeekzel, het
„ welk zy onder het af knabbelen zeer veel la-
„ ten uic den bek loopen Welk fpeekzel
zeer bekwamelyk kan vergeleeken worden by
een brand-yzer, dat op de huid gezet invreet,
en eene brand-korft maakt. Derhalven is hec
geen wonder, by aldien volgens hec zcggen
van den Profeet, de vygeboom gefchonden word,
flaeuw i'r, de granaat-appelboom. ook de falm'
boom, alle de boomen des velts verdorren.
]ocl
Ì!
N A T U U R KUNDE.
J o e l I. vers 17.
1481
De granen zyti onder hare hlayten verrott , de fcbathiry^en zyn 'vermeßet, ds
fchmren zjn afgebrooken: ^ant het kporn is verdorret.
Gnamfchou perudootb thachat megerephothehcrn
, zyn vier woorden, dewelke by den alderbeften
Uicleggeren eenen vierderhanden zin
hebben , cn uic die drie eenen eenigen. De
L K X . zetten dezelve dus over : efkirteyfan
damaleis epi tais phatnais, Subßiltavernnt vitnh
in prafipibus fuis. Hieronymus; Comfüti'iterunt
jumenta in ßercore ßio: de Kaldeeuw:
dolia per ofiiola fuaßint evacuata. de
Joden tnec ons: tomputrnerunt ßemina di/perßa
ßibter glebas ßuas , die Saamn-Körnlein ßnd
unter ihren Schollen verjaulet; de granen zyn
onder hare kluiten verrot. Het algemeen Lecterkimdig
onderzoek deezer Overzettingen aan
anderen overlatende, en inmiddeis de onze aanneemende,
zoo willen wy uic de akkerbouwende
Nacuurkunde die aangemerkt hebben, dac
de zaden door oyervloedige en geduurige ilagregens
verrotten , door al te grooten vocht
overftroomt zynde, devezels ontfpannen zynde
, en tot krakens toe uitgerekt. Om die oorzaak
bclaft Plinius X. B. 24. kap. dac hec
op vochtige landen des te eer in de grond geworpen
worde, op dat hec niet door fchielyk
overvallende ßagregen verrotte. Voornamencl
y k gebeiird dir in warmer lugcftreeken, dac
op landen , door hitce verzengd , de zwaare
en geduurig aanhoudende flagregens decedere
zaden al te veel uitfpannen, cn byna doen verrotten.
Echter fchynd die nauwelyks te können
worden overeengebrachc met de laacfte woorden
van die vers naar onze Moedertalige Overzecting,
das Korn is verdorret, welkeden LXX.
volgd'; exeyranthey ßtos. Nog met vs. 19.
Het vüur heeft de weyden der w oeßyne ver teer t^
ende eene vlamme heeft alle boomen des velds
aangeßeeken. Insgelyks vs. 20. Ookßchreeuwt
elk beejl des velts tot u: want de waterßroomen
zyn uitgedroogd, ende eeu vuur heeft de
weyden der woeßyne verteert. Waarlyk, om
of fprinkhanen of kevers te befchryven Joel
II. 25. is meer overeenkoomende eene verdorde
en drooge dan eene vochtige aarde , en in
die zelve vergaan veel eer de te niet gaande
graenen dan dac z y verrocten , maar door dac
zelve , om dac zy al ce veel verichrorapelc of
te zamengedrongen zyn wegens het weinig
voedzel vergaan zy , verroccen zy te gelyk.
Plimus op de aangehaalde plaacs. „ Op drooge
landen httv (moet de zaeyinggefchieden,) op
„ dat de regens volgen, op dac hec zaac niet,
„ te langleggende, en nietuitbottende, vruch-
„ teloos worde „ . Op deze wyze können
overeengebrachc werden onderling en onze
Overzettingen en de natuur der zake zelve.
Ook Iceraard zeifs deondervindingons, dacde
drooge jaargetyden met den aard der fprinkhanen
bscer, dan natte, overeenkomen. Plinius
X L B-18. kap. door regens in de Lentevallen'
de verderven de eyertjes, dog by droogte is 'er
grooter overvloed. Arißoteles Hiß. V. B. 19.
kap. verhaalt dezelve zaak. Hierom raad Monfetus,
dacmen om de fprinkhanen ce verderven
by hec begin der lente de akkers braaf met water
moec befproeyen. Enwyweecen, dac dikwyls
door eene harde regen rifpen en roode
fchallebyters uic de boomen en planten verjaagt
worden.
J o e l II. vers 1.
Ben dag van duißermjfe ende donkerhetd^ een dag van wollten,
heid, als de dageraat mtgejpreit over de bergen: een groot ende machtig 'voll^^
desgelyken van onds niet gemefl en is, ende na het ^ehe niet meer en zyn
tot in jaren van vele geflachten.
Blazet, roepc de Profeec uic vs. i. de ba-
Züine te ^iofi, ende roept laide op den berg
myner heiligheit; laat alle inwoonders des lands
beroerdzyn; want de dagh des HEEREN
komt, want hy is naby. Alhier word wederom
als in eene fpiegel vertoont de plage der fprinkhanen
, allen bewoonderen des lands verfchrikkclyk.
Joel I. 6. wierden zy genaamd een
machtig Volk en zonder getal^ hier noemdzede
Profeec een groot en machtig volk, desgelyken
van ouds met geweeß en is, en na het zdve niet
meer en zal zyn : laos poltis kai ifchuros, homoios
autoo ougegonen apo tou ajoonos, kai met'
auton ou profttheyßtai. —, De tyd, waar op
die zoude voorvallen noemd hy den dag des
H E E R E N , gelyk ook 1. 15. op welkende
alraachcige en alderrechcvaardigfte G 0 D hec
vonnis Over de aarde en wederfpannigeinwoonders
zal uitfpreeken ; een dag van dnißernijfe
en donkerheidy een dag van wölken en dikkeduißerheid,
heymera fkotous kai gnophou ^ heymera
nepbeleys kai homichleys , dus zoo genaamd
niet alleen, om dat voorfpoedigetydenbyliehe
worden vergeleeken, ramp-of-tegenfpoedige
kkkkkkkk by
(• ;