1 3 5 4 G E E S T
v y f eeuwen gelcden hecfc gcfchreeven, maakt '
melding van dfe met riet begroeide plaaczen-aan
de Jordaan, in welken zieh Leeuwenonthouden
Van den Lceuwen in Syrie können geleezen
worden Arißotel. Hiß. VI. ß. 31. kap.
Plifiius VIII. B. 16. kap. Cwri/«iV III. B. van
Lyßmachiis, die eenen zeergrooten Lceuw in
Syrie op de jagt hceft ter neder geveld.
D e Leeuwen onthouden zieh op bergen en
E L Y K E
„j 'f middm Dan haar ah wolven, die eentn
roofrooven, om bloet te vcrgicten, endeomzie.
len te 'verderien ; op datze gierigheit zondeu
pleegcn. By welken toc gczelfchap verdienen
gegeven te worden de godlooze Prieilers zware
wohen, de kudde niet fparende, Hand.
X X . 29. Van Lycaon in eenen wolfveranderd
in büflchen. Van den Bofch-Lecuwen zyn de
voorkomende Piaatzen in deH. Boeken.Jercm.
XII. 8. Myne erffenijfe is my geworden als ecn
Leeuzv in den 'jjoude. Arnos. III 4. Zal een
Leewj; brüllen in dm umde^ als hy geenenroof
en hceft? Micha V. 7. Het overhlyfzdj.
kobs zal zyn ander den Heidenen, m 't middtn
vân wie vokken, als cen Leeuw onder debeeßen
des mouds. Theocritus Idyll. 1.
Ook heeft een Lceuw nit het bofch hem flervenden
beweint.
Ovidins van HippomeneenAtalanta, in Leeuwen
hervormc:
ybor iirmdsbedden betreeden zy de bojfchcn. -
Sencca in Thyeßes:
Hoedanig de gemaande Leenw irf het A rnemfihe
îVoud.
Nochrans koomen zy nti en dan bencden van
de bergen, en uit de boffchen te voorfchynop
4 c vlakkc velden , zelfs naderen zy bewoonde
piaatzen. Den Propheet hebbcn wy hier tot
gctuige, een Leenw vit den woiiäe heeftzeverßagen,
epiiißn autoits leoon ek tou dnmou.
Hec diend eenen kiiaard tnc verontfchuldiging
Spreiik. XXII. 15. De luiaard zeid, daar is
een Lceuw buiten: ik mgt op het midden der
ßraten gedood worden, bpreuk. XXVI. 15.
De luiaard zeid, daar is een feile Lceuw op
den wegh : ecn Leenw is op de ßraten. Dog
tot beplcegde bewoonde plaatzcn kernt de
Leeuw dan eens door ingeeving der natuur,
dan eens alseenwerktuigderGoddclykewraak.
Jrißoteks getuigd Hiß. IX. B. 4+. kap. .dat
de zeer Gilde, tot de jachtonbekwaara, ofook
de tandelooze gewoon zyn den menfchen te bel
a g e n , en tot de Steeden naderen. Het zelve
beveftigenPte/Kî VIH. B. 16. kap. Origenes
in zyne Keten over "Jeremias. Eufiathius over
het Zesdaagfche îVerk. ^lianus IV. Ii 3+.
kap. dat zy by der Härders hatten komen, en
by de italien. Waar uit men mag giilen, dat
ook onze Leeuw uit den woude onder die zeer
ouden moet getelt worden, tenzy G ü D ee.
nen anderen tot de uitvoering mögt gefchikt
hebben.
Een fVolf der wildernifen zalzc verwoeßen,
lukos heoos toon oikioon oolothrenfin autous, een
Wölf tot aan de huizen zaize verwoeßen. VJit
weet niet, dat een Wol f een wreed beeil: is,
overgreetig naar bloet, en aïs zodanig in Gewyde
en Üngewyde Schriften word vermeld.
E z e c h . XXII. 27. worden onrechtvaardige
fechters wolven genaamd : Hare Forßen zyn
zingd OvidiHS Herfchepp. L B. 6. Vcrdichtzel
:
- . . . En op het vee gebruikt hy de begeerte
der gewoone moord, en ook ntt nogfchept hy
•vermaak in het bloet.
Statiüs Thebaid. IV. Boek.
iJy als een wolf de beßryder van het vette
vce, de boiß zwaar hebbende van het krachteloos
bloet, en ruig vanborßels, Icelykvanbtk
hlier ftaat aan te tekenen, dat de wolven
doorgaans tegen den avond op roof uitgaan ;
aUvaarom hier zeebh arabbotb nict zoo zeeris
een wolf der wildermffen als wel een Avonà-
JVolf. Zoo oc-k Habak. I. 8. Zyne pcerden
zyn fcherper dan avontwolven, mpbhigneret.
Zephanja 111 3. Hare Rechters zyn avontwolven.
bn het alderkiaarfte van alien de ilerven.
de Jakob Gen. XLIX. z f , Benjamin zal als
een IVolf verfcheuren, des morgens zal hy roof
eeten , ende des avonts zal hy brut mtdeelen.
Dat de wolven meerendeels des nachts op roof
uitgaan, getiiigen ook de Dichiers. f^trgil.ha
IX B van Eneas.
En gelyk een wolfloerende op eene vollefchaapsfial,
wanneer by hnilt by de kooy, veràraagen'
de regen en wind, in de nare nacht
In het IV, B. der Landhouw.
Wanneer de avondjlond de kaheren uit di
weide wèer onder dak brengd, en als de lammtren
den wolven aanhitzen de blatendegehoori
zynde.
In het HI . Boek.
Geen nacht wolf poogt lagen te leggenrondm
de fchaapskooyen , noch hy wandelt rondom di
kudde. Een hevtger zorg temt hem. ——
D e Arabieren noemen eenen wolf daaroiB
alafafo, a^as, wanti^betekentby nacht rondom
gaan, insgelyks affai, gh<etalles, hatd'
les, achtallt Meninzk. JVoordcnb. 3262.3+15-
5476. 604^. Vcrders moctmen aantckenen,
dac een wolf, den geheelendaghongergelcdeii
hebbende, tegen den avondwoedenderis. Een
wolf is zachtzinnig genoeg, als hy verzadigd
i s , het welk ook c^/^'iswi hecft aangemcrki
I V . B. 15. kap. De Grieken hebben voor zé
erebh gezet lukons teys Arabias, Arabifcbi
Wolven. Hier vandaan milTchien de O n z e , voor
Wolf der wilderniffen, ein Wolf atts der Einòà,
een Wol f ii.it de Woeftyne. • Dac Arabie van
wolven overvloed heeft blykt uit der Schryve*
ren getuìgenis. Van het Landfchap der 1 ii«'
maniten gccuigd Agatharchides V. B. 45. kap'
Het land brengt voort eene tnenigte van Lta^-
wen, cu iVolven en Panthers. Het zelvc gè-
N A T U U R K U N D E.
ruigcn Strnbo X V I . B. Diodorus III. B. Ech.
cer moet de eerlle verklaring voor de laatfte gefielt
worden, welke ookonsZurigersbehaagd.
Habak. I. 8. Zephanja III. 3.
Een Luipaard waakt tegen hare ßecden^ äl
wie uit dezelve uytgaat zalverfcheurt worden.
Pai'dalis ergeygoreyfen epi tas poleis autoon,
pantes hoi ekporcnomcnoi ap' nutoon theyreutheyn
s s
fintai. Van dit beeil kanmen meer leezen op
K o g e l . IV. 8. Alleenlyk ftaat die hier aan te
merken , dat een Luipaard een, zeer ergens op
leerend, beeft is. Hier van verkrygen vele plaaczen
van de H. Schriftuiir licht, gelyk Hoz.
XII. 7, Dies werd tk hen als een feile Leeuw t
als ecn Luipaard loerde ik o£ den wegh.
Jerem. V. vers 22.
' Mn gyiieden mj nist DYESX^n, fpresl^t de HEERE? xtdt DOOY wyn ddii"
] gewehte niet beeven die der xee het Kant tot eenen fad geßelt hebbe , met
i eene eemvige in^^^ettinge , datze daar over niet en. z;al gaan: of fchoon hare gol-
'iien ^ig beweegen , ?oo en zdlenz^ dog niet vermögen, ofze fchoon brttjzen, zoo
en ^ullenxe doch daar over niet gaan.
Zie Job XXX Fin. verjf. Spreuk. VIII. vers 29.
Jerem. V". vers
Laat om na den TiEERE onzen GOD vree^en, die den regen geeft, ^00
vroegen regen ais fpaden regen, in zynen tyd: die ons de wekenj de gezstte ty^
den des oogfis be'waart.
Een byzonder bewys van de Goddelyke
Wysheit en Goedheit is chok-gnolam, proßagvtaaioomon,
eene eeuwige Inzettinge ifs. 22.
aan de gantfche natiiur gegevcn; die onveranderlyke
Wetten , volgens welken dit geheel
2elfs beweegend Werktuig , en elk rad , radertje,
vezelcje in het zelve bewoogen worden.
kai opzimon. Die eerfte valt in Wynmaand als
de oogft is geeindigt, op dat het uitgemergelc
aardryk op nieuw zoude worden doorvochrigc
e n a l s g e m e f t , enalzoo, om het zaattcontiangen
Een vporbeelc ftelt de regen voor cogen, van
welke wy clders getoont hebben , dat die niet
by geval nederdaait, niet zonder order, maar
door cenen bepaalden raad, in dít landfchap,
i n d e z e lychtltreck overvloediger, in anderen
Ipaarzamer, hier al ie maand, elders alleen maar
in zekcre maanden. ünze Profeet brengt by
dm vroegen enfpaden regen, hiieton prooitnon
en te voeden, toebereid: de andere voor
d e n o o g i l , in hec begin van Lencemaand, op
dac de graanen zouden zwellen, en toc volkomene
ryphei t geraken: op dezen volgd de Oogßf
welke by geftaafden eeden GOD ons Bewaart,
alwaar de LXX; Rata kairon pleyroofeoos proßagmatos
therifmoU , kai ephulaxen heymin:
onze Moidercalige, die Wochen, welche zu der
Erndt verordnet ßnd, de v/eeken desOogfts,
dewelke eenen droogen tyd vereifchen.
Jerem. V I . vers 20.
IFaar toe dan de IVierooh^'voor my uit Scheba kpmen ? ende de hefie Kalmu}
uit ierren Lande i '
Zie Exod. XXX, vers 23.
De Gewyde en ongewydc Schryvcrs roemen
ten hoogften Saba of Scheba, een wierookdragend
Landfchap van het Gelukkig Arabie
bekend, datdeKoninginvanScheba, dewelke
Liik. XL 31. de Koninginm van het Zuiden
genaamd word, naar Jeruzalem by Salomon is
gekomen met eene grooce menigte Speceryen
1. Kon. X. 2. Virgil I. B. der Landbouw y .
grenffende aan de Arabifche Zeeboezem. Jez.
LX. 6. Zy alle uit Scheba zullen komen: gout
^»de -jjierook zullen zy aanbrengen. Jercm.
^VII. 26. Zy zullen koomen — van 't Zui-
(len aanbr engende brand-offer, ende flacht-offer,
f"äefpys.o^er, ende wierook. insgelyks is hec
m . . . . de verwyfde Sabeers hare wieroohn.
IV.^. van Eneas:
- . - en honderd altaren zyn heet van Sabeefcf)
wierook.
P R l N t .
i " I- I
iî"
i r ' i
IE J)., '
f : ,
i t i - ,
í . . r
I
ml
f