î ï
10
1370 G E E S T E L Y K E
of Amerika overgevoert, zodanigen blyven,
g e l y k de Europeanen insgelyks, die in Afrika
z i e h onthouden, bunlieder geftalce en blanke
verwe behouden.
Even alzoo is l ietgcleegenmet de verwenen
fchikking van alle andere dieren. De Vlekken
dei'Liiipaarden, van welken in den T e x t , zyn
met dehuidc te gelyk gefchapen, enzyndezelv
e niet af ce waiTchen , nochte te veranderen,
inderdaad nietmeerdande alderfraaifteenwon.
derlyk veranderende fchülp-verwen. De Mak
e r , Schepperen Onderhouder randeezenis
w e e d e r o m G O D alleen. Denatuur gcenrecht
te geven. Deze vlakken noemd de Profeet
ehabharbyroth, ¿tQntk^zifoikilmata, Hi e r o -
nymus varUtates, verfcheidendheden. Dog
Chabhurah is e i g ent l y k ewi bUeu'd:epiek, ßrier».
D e z e afgefchilderde veelvcrwige huid van den
Luipaard zulc gy doorgaans ontmoeten. Uomeriis
van Menelaus, Iliad, X.
Eerßtlyk heeft hy wel de breede rug v&n de
Luipaard door eene veelwivige vacht bedekt.
Met welke Luipaards o f Tygers-huyden van
den hals o f rugge af hangende noch hedendaags
z i eh vcrhovaardigen de Hongaren , Türken,
Tartaren , en andere Oofterfche Volkeren.
Plinius VIII. B. 17. kap. „ De Luipaard en
,» Tyger worden onder de beeilen byna alleen
door verfcheidcndheic van vlekken gezien.
D e Luipaards hebben kleine vlekken
o p her wie SoUnus; in Hyrkanie zyn de
Luipaarden menigvuldig boven op met klei.
„ ne ronde kringetjes overfchilderd; dermaten
„ dat door vele uit den geelen voi oogenzyn-
, , de banden de heraelsblaeuwe of witte over.
„ vloed der rugge onderfcheiden word ,,,
,, Martialis I. B. Pmtd. 105.
Om dat de Luipaard het zachte jok op degt-
,, fchilderde bah draagt. - - -— Jnvcnaal
Een wild beeft fpaart die met ber
z e l v e vermaagfchapte vlakken heeft. Oppianm
Cyneget. III. B.
Bene kotifliglyk gewrochte huidt, eene bliu'
kende verwe,
Donker , met dicht by tnaìkanderen fiaanéi
zw arte plekken.
V a n deze Lujpaards-huidt worden andere
veelverwige ligchamen par dalia, lutpaard-verwige
genaamd: gelyk w y nu noch gewoonzyn
een Taard door vlakken aanmerkelykeen Ty.
ger te noemen. Zodanigen befchryft Oppianm
Cyneget. l B.
Zy -ji-orden door dikke ronde teekensin
derondtegefchakeert, evcn gelyk de Luipaarden.
J e r e m . X I V . verit: 4. j. 6.
Om dat het aartryk^gefcbeitrt is , dev^yle daar geen regen op der aarde en is: dt
ackerlieäen zyn befcbaemt, zy bedecken haar hoofd.
Want oo4 de binden in 't •velt werben joggen , ende 'vertaten die , om dat 'er geen
jong gras en is.
£nde de wout-eKels ftaan op de booge plaat^en, zy fcheppen den mntgelyk de drAnken:
bare oogen 'ver[machten» om dat 'er gern kruid en is.
Meer dan eenmaal heb ik te gelyk betoogi
en geroemt, en ik kan lulks niet genocg in
prenten, de alderwyfte verdeeling van water,
regen. fneeuw, wölken , rivieren , fonteinen
door het geheele Wereldrond, waar door niet
alleen de bebouwdeakkers enhoven, maarook
de planten der woeftynen, en die op de alderhoogfte
toppen der bergen voortkomen hare
honger en dorft können Iclfchen. Zulksiseen
K e n merk van de Goddelyke Goedheid , maar
daar zyn ookzekereTekens vanzyne ontzachel
y k e gerechtigheir, zoo dikwyls namentlykals
die almachtige Heere derNatuur of degeheele
Aardkloot onder de watercn dompelc, of deze
o f gene Landgeweften overilroomt, door al te
groote ftortregens en' fnelle ftroomen menfchen
en beeften ver fmoor t , o f door droogt e verfchroeit
by gebrek aan warer, zoo dat de planten verflenlTen,
en de vezels wegens fchaarsheit van
voedend zap zigh te zamen trekken, diX.de akkerlieden
befchaamd geworden het hoofd bed'ekken
, om dat het aartryk is vermagertgeworden,
om dat geen regen op het zelve nederdaalt.
ta erga teys geys exelipen , hoti. ouk eyn huetos.
eyfchnntheyfan hoi geoorgoi, epekahpzan ta!
kephalas autoon. Deze rampfpoed treft niet atleenlyk
het aartryk en groeibare dingen, maar
ook by gevolg den beeften, voornamentlyk de
gras.eetende ; de Hinde, heeft verlaaíenhau
vrucht, '•Melke zyop het veldgebaard heeft, en
door eene werktuigige liefde koeftert, om dat
'ergeenjonggras is, kai elaphoi en agrooetekon,
kai egkatelipon, hoti ouk eyn bótanos. Eene gelykiuidendc
plaats lecílmen Klaagl. 1. 6.
Hare Fbrjlen zyn ais de herten, die gene'MUt
en vinden, ende zy gaan krachteloos hencn voúf
het aangezichte des vervolgers.
O n z c Profect gaat voort : fs. 6. Ende
'¿fm-ezels/laan op dehooge plaatzen, zyfchqpen
den wint gelyk de draken: bare oogen verfmachten
om dat 'er geen kruid en is. onoi àgriot
ejiejfan epi napas, kai heilkufan ancmoii
(Theodoretiis doed 'er by , hoos drakontes,)
exeliponboi optbalmoi autoon , boti oukeynchor*
N A T U U R K U N D E .
W. Want G o D draagd ook zorge voor de
,viMe beeften. Pf. CIV. lo. ii, By zenit de
¡onUinm mtdowrde dden, datze tnffchendepi-
, borgten hetien wmdelen. Zydrenkendhetifdierti
dismks: de mm-eze¡s ^reekadir harén
dorß mde. Van den Draken , deweike
overgroote (langen zyn , zegd c^l iami s II.
B . 19. kap. dat z j dagelyks geduurendc de
loop vaneenige uurenmet een opgehcvcn hoofd
omeijiiggi ais door een lokaas, de luchtfcheppen
, en miflchien de foorbyvHcgende vogeis
door den adem naar z ieh trekken. üokelders
koraen zoorcgelykc fprcekmanteren voor. Van
den Os zegd^arra:
Ende Os hemelwaarn ziende fhetis mi
inendir om te zien! ) herft met opene ntustaten
de hícht-reuk gefukt.
Virgilius;
. . . . En de ueerze naar de lucht
zimde heeft met ofgefperde nem^alen de hele
'JJindekem ingeademt.
De oogen der woud-ezels verfmachten , om
dat er geen kruiden is, door gebrek aanvocdzel
trekken z y zieh te zamen, om dat het watcrig
vocht vanhetoog docrde buisjes, by den
Mr. N u c k (TOorheen Hooglceraar in de Ge.
neeskunde opde Hooge School te LeidenJ uii.
gevonden niet wederoni vergoed word, en de
Icharpte van het gez i cht te g e l y k word gekwet f t ,
oni dat aan de Itaalen van het licht moeyelylyker
doortocht, dan van te vooren, vereund
word. °
Ludolf Uitlegging over het Verhaal van E-
...lopie, bl. 160. gift, dat door M o t m ver-
Itaan moeten worden niet zoo zecr Draken, dan
wel KrokodUlin, dewclke zeer dikwyl s met de
kop boven deopperviaktc.van het wateruitgeftooken
de luclit fcheppen, het wel k ook den
Z e e k a l v e n , en andere beeften, zoo welophet
land als in het water levende, gemeen is.
J e r e m . X V I I . vers i.
De ^owfc M» Jada is gefchremen met eene jKfre grigie , mei het jmi eens diamants
: gegraven in de tafel van hMrlieder herte , en aan de hoormn muer
altaren.
I n twee Regifterboeken van denzclven inhoud
word gefchreeven wat elk der Stervelingen
d e n k t , fpreekt, docdt: namentlykin hetgoddelyk
van eene onfaalbare AKvetendheit, inde
Boekin GODS, in de Boekrn des /TOrajOpenb.
X X . II. I J . Dan VII. io. En in de herten
dermcnfchen, ofder confcientie Rom. II. if.
Ais die betoonenhtt werkder IVet eefchreevenin
hare herten , hare confcientie mede getnigendc,
ende degedachten onder malkanderenhaarherchul-
LAI
vtpiA^i rrnt'iP.lliH*'.' I
digende, ofte ook ontfchuldigende. Hec hert al
fchoon hetvan^iewmogtezy n Ezech. X X X V I .
iö. Eene confcientie met een brant-yzer toegefchroeit
1. Tim. IV. 2. zoo is nochtans, en
blyft de zonde van "Juda gefchreeven met eene
yztre griffie, met het pmt eens diamants gegraven
tn de tafel van het herte, en aan de hoornen
der altaren. In den Text ontnioetmen het
woord Schamir, waar uit de Joden eeneworm
^rdichten , met welke Mozes de namen der
X 1 1 . Stammen in den Borf t lap zoude gcgraveert
hebben, en Koning Salomo de marmcrftcenen
200 net van een zoude gefneedcn hebben, dat
oy her bow^en van het Hms gene hameren,
mbte byle, noch eemg yzeren eereetfchap eehoortenwierd.
i. Kon. VI. 7. Ditzyn oide
^yis praatjes van den Joden. Scbamir is een
^ceen, en die zodanig hart , dat door middel
van dezelvc andere, zelfs de alderhardile Steenen
können gefneeden , gegraveert, glad gemaakt
worden. Daar zyn 'er, en onder dezen
w y Zurigers, dewelke daar van etnt Diamant
maken. Doch met grooter recht zult gy hec
verklären door Ameni, Smiris. eene Iteen,
dewelke toc beeldtfnyding, gladfchuuren, doorfnyden
van de alderhardfte fteenen en glaazen
gebruikt word. De naam zelve fchamir, famir
komt over een met Jiet Griekfche woord
Smiris, der Hoogduitfchen Schmergel, en gelyknamige
van andere Volkeren, nu en dante
vinden in myn Woordenboek van de Dingen
die uit de aarde gegcaven worden. Van deezen
zelven Steen word ook meldine gemaakt
Ezech. III. 9. Ü-jj voorhoofd heb ik gemaakt
als een diamant, Schamir, harder da» eene rotze.
Zach. VII. 12. Ende zy maakten haar
herte als een diamant, op dat zy niet en hoorden
de wet. Een diamant en Schmergel, Amaril,
komen daar in v/el over een, dat beide beftaan
uit alderhardfte, ftyve deelen, waar voor ook
de alderhardfte fteenen en metalen moeten wyken.
AKvaar als in het vootbygaan moet aangemerkt
worden , dat het veel aan de hardigheit
bybrengd, wanneer die Ilyve deelen diche
zyn aan elkanderen gezet, waar van daan hec
yzer ook harder word gemaakt, en tot ftaal
veranderd , door de herhaalde indompeling,
die de Smeeden van het zelve doen in het water
, zoo dat het gegocen yzcr zelfs glazen
fnyr. Eene yzere griße derhalven, waar van
de Profeet fpreekt, zal veel liever eene ftaalc
zyn.
P R I N T -
I ;'•"•
n '
IL;