1500 g e e s t e l y k e
toetrekkende en ultfpannende kraclic hy in de
tyd van weinige uuren tot vochr zoudeliebben
moeten ontbonden gewecftzyn; alwaar gene
plaats was noch om te flaan, noch om te zitten,
noch om teleggen, maarwelomtezweet
e n , zoo wegens de beíloote luchc, ais hetgevaar
alie ogenblik van het leven : in de donkerlle
gevangenis daar hy niec dan door eene
tralie een weinigje lichts geziea heeft: de in en
uicgaande golven de fclirik vermeerderende,
en door het zien op, van alie kanten mee tanden
gewapende, kakebeenen. In de herberg
was niet dan het ílyra van de maag, viíTchen
of verfch ingeflokt, of half verteerc, zee-wier
in de keel van het zee-beeít; buiten de gevangenis
de Zee: vanbinnen Jlrydeny van butten
fmerten. By aldien het verbiyf daac binnen
vol fchrik is geweef t , noodzakelyk moeft de
uitgang verfchrikkelyker zyn, het zy door de
bek-opfperring voor die daar in zagen rondom
met tandeo bezet, of door de afgryflelyke kakebeenen
van het getande Zee-dier. Alies was
vol dood , de ingang , hec verbiyf, de uitgang,
GODS wonderendoende hand alleen de
befchermfter. Ük belyd openharcig de Profcer,
voorheen ongehoorzaam, naderhand berouw
hebbende , de aldergevaarlykllebeproevingen
hebbende uitgeftaan. vs. 1. toe 9. ingeflooten
kond gy leezen zyn aldcryverigft gebed
en te gelyk zyn Overwinnings- ot zegepralend
Iied. Uitden buik des graf, fcbreydetk,
endegy koordet myne fiemme, alwaar aan te tekenen
ñaat , dat het woord Schcol, hados,
dan eens betekent eene onderaardlche hollíg-.
heic, dan eens het graf, dan eens de plaatsder
verdoemden, hier de alderdonkerfte, maarbeweegbare
gevangenis. Gy had my geworpen in
de diepte, in 't herte der zee»^ ende de Jlroom
omving my : alie uijüe baten ende «wr golnjen
gingen over my beenen. Ende ik zcide ; Ik
ben üítgeilooten van voor ttwm oogen: nochtans
zal ik den Temfel uwer heiligheit -weder aanfchouwen.
De "wateren badden my omgeeven
tot de ziele toe; den afgront omving my, het
liiier was aan myn hoofd gebonden. víT. 3. 4. 5,
Welke laatfte woorden ik in geenen Icenfpreukigen
, maar letterlyken , zin opvarte, ende
daar uit befluit ik , dat die vifch, Joñas opflokker,
geen vleefcheet, maar zee-kriiiden,
h , welk woord geen riec alleen beceekent,
maar ook zee-wier, zynde dit tot nadeel voor
de vlecfch-verílindende Carcharía , Zee-gcdrocht,
en een bewys voor de Orea vs. 6. Ik
was nedergedaalt tot de gronden der bergen,
tot de benedenfte ongelykheden van den Aardk
l o o t , ja tot bergen, klippen, onder de zee
leggende. De grendelen der aar de waren om
my heenen , maar gy hebt myn leven uit dert
verderve opgevoerd, 0 HEERE myn GOD.
Toc opheldering der Gefchiedenis dienen de
volgende af beeldingen.
A. De Bek-opfpernng van de vleefch-vreetcnde
Carcharía.
B. De Bek-opfperring van het getande Zeedier,
Orca.
C. Een Gedenk-penning onder den Keizer
Trajanas door die van Prüfe geflagen, op welker
achterfte zyde te zien is Heßone, de dochter
van Laomedon, Koning der Trojanen, mec
beide banden aan eene klip-rots gehegd, voor
den. Cetus of hec Zee-gedrocht ten prooi geftelt,
welke Herkules heefc ontbonden en bevryd.
Begerus Thef. EleSi. Brandenburg. Cent.
bl. 645.
D. De Smal-bladige Wier der glazcmakers
C B. IB. De Zee-wier of de gras-achtige Zeewier
Park. 1292. waar mede Jonas gemakke-
I j k heeft können gekroond worden.
•Mm hi'bbe hier over te leezen
Maitim^ipenii Jona Diaplus Thalaßjts ex
Hifloria S a ^ d^mptus.
T e Witteberg i65>-«u 1678. in 4".
Francifc. Baring Dijf. de Ceto Jona. Te ßreemen
1689. in 410.
Sigtfm. Jugufl. Pfeif eri Dijfert. Epiftolaris
Apologetica pro ftabiliendo 1 hemate, Pifcem
Jona deglutitorem ejfe Balanam , oppofica
Chriß. Francifco Paulini en Job. Henr. Majo,
aliisque laraix propiignatoribus. Te Lubek
1697. in 4^0.
Job. Brunsmann, de Ceto Jona Dijf. qua,
dispUritur , verufne fuerit, an minus^ rationesqne
Sam. Bochartiy quibus adduéfus proprie
diBum negaverit fuijje Cetum , diffolvuntur.
T e Jena 1687. in 8'°.
Chrißiani Gotthold Wilifch recentißimorum
de Jona in pifie fententia examen. ' Leipzig
1721. in 4to
. Georg. Neumann. Programma de Mira-
's vindícalo.
J o n a II. vers 10.
De BEMRB nttfprak tot den l^ifch: ende hy ffoawede Jona uit 0^ het drooge.
Den VilTchen is het niet eigen, om zaken
cenmaal ingezwolgen , alfchoon voor de maag
te bezwaarlyk, of ook door de bek gevangen,
door uitfpouwen wederom weg te werpen. Ja
zclfs maken de krora omgebogen binnewaarts
ziende fanden zulks byna onmogelyk. Hierom
gebeurd het nu en dan, dat een Snoek of eene
andere roofgierige vifch ook eene anderegroote
aangrypt, doch dezelve niec geheel of opflokk
e n , of in de maag bergen kan , dat de buic
half
N A T U U R
iialf wegen naa buiren ziet , en zieh voor het
gezicht vercoonc een tweeftaartig wanfchepzcl,
de llaarte^cegen elkanderen uitgeftrckt zynde.
Boven hebben wy berceds getoont, dat uit de
Keel van de groote Zeevifch , Carcharia,
fchoon openftaande , de uitgang niet als by
wonderwerk heef: toegelaten geweeft , het
welk noch grooter word al was het maar door
aanmerking van de kleederen , zeer lichtelyk
ergens aan vaft hechtende. Ook is hec Kakebeen
van de Orca , namentlyk het benedenfte
Over al met tanden gewapend. En werwaarts,
fchoon de dcuren der gevangenis al open ftonden,
zoude voor den gevangen de vlucht veilig
zyn geweeft? O p de klip Charybdis zoude
h y vervallen als hy de klip Scylla zoude willen
ontwyken, uit de buik van de wydgapende
vifch , of de keel van het Zee-gedrocht in
de zee, alwaar, of de golven den jammerling
, zouden hebben ingeflokt, of eene van de andere
roofgierige viflchen hem verfcheurt hebben ?
Hierom aan G Ü D alleen deeerederverlofling
toe re fchryven , de HEEREfprak tot, gebood,
den vifch, profetagey apo KU RIO U
too keytei. Namentlyk Oezelve , die eenen '
grooten l^ifcb gefchih had kap. I. 17. om jona
o p te llokken , die den gevangen drie dagen
lang door zyne mächtige hand heeit bew«äfC
heeic nu de deuren der gevangen-kerker open
gezet. De Schepper van de geheeíí Natuur,
die den raven heeft geboden o>^ aan Elia brood
en vleefch te brengeu. x. Kon. XVl l . 4. 6. Die
den Sprinkhanen gebied het lant te verteeren\
2. Krön. VII. 13. Dk eene Slangegebied, dat
hy zal byten, Amos IX. 3. Die eiders gebied
hemelen, wölken, regen. Te gebieden,
is den Schepzelen .re gebruiken.
De rechte plaats, alwaar Jona is aan ftrand
geworpen, is ceneenemaalonbekend, gyzoud
K U N D E. 1501
eerder alle de kuften van Azie omzwerven,
eer dat gy dezelve zoud vinden. Het word
genaamd jabbafchah , xeyra , arida , Land,
zoo ook de Kaldeetiwfche Vxxlt^gtr jabbefcbethah.
De in verfchil zynde giflìngen over de
plaats hebben wy boven onderzogt, en in het
byzonder verworpen die van Jofefus Oudhed.
XI. B. I ì. kap. volgens welke de Opilokker
van Jonas moeft doorzwemmen de Syrifche,
Fenicifche, Cilicifclie of Cyprifche, deRhodifche,
de Karifche, de Jonifche Zeen, jade
gantfche Egeefche Zee of de Archipel , daar
benevens den Hellefpont , cindelyk den Fontus
Euxinus , de Zwarte Zee -, en de Profeec
zelf te voet doorreyzen Kolchis, Iberie, de
Kruintoppen van den berg Taurus , Albanie,
Armenie. Drufius, Chrijloph. a Cafiro, Gabriel
a Cofla^ Martinus Opizius y willenliever
de Ijfifche of Ijjeefche Zeeboezem, inham, by
I j f n s , eene Stad in Cilicie, van Alexander
Nicopolis genaamd , dewelke in derzelver nabuurfchap
D i z rm had overwonnen : aan anderen
behaagd Seleucie op de greniTen van Syrie
en Cilicie , by Ptolomxus„.£i£n.!i-genaamd,
waar van daan de reize ¿oude hebben moeten
genoomen wonden door Syrie en Mefopotamie.
jJ^e-^WérTerrte reistocht is, welke Joh. de Pi.,
neda voorftelc naar de Rode Zee , namentlyk
door de Syrifche, Egiptifche, degeheleMiddelandfche
Zee , ja door geheel Afrika rondom
te varen. Welk gevoelen hy fchynt van
den Joden gekreegen te hebben. Die gene hebben
de alderveiliglte gifllng, àf^dkto^ijoppe
wilien, of de kuften van Palefiyne^ waar van
daan de Reize naar Jernzalem gemakkelyk
was, alwaar de Voorzeggende G O D S Tolk
zynegeloftenaan G O D D E N VERLOSS
E R. betalen , en van Jeruzalem naar Ninive
trekken kon en verreyzen.
fpppppp^