r i :
m
i ' )
'U
l'I i
« i
I
1482 G E E S T
by donkcrheden cn de nachr, maar om dar de
heirbendcn der Sprinkhanen , tenvyl zy door
de lucht vliegen, her aardryk zodanig verduifteren,
dar de Zonneftraalenniet können doordringen.
Eeti dag als de dageraat uitgeffreid
over dt bergm, door welke woordenhy te kennen
geeic, dac dit plaag-oordeel datelyk zoude
kernen, en zieh over den gehelen Geziehteinder
van Judea uitfpreiden , dat Hannibal
voor de poorr ftond , zullende als een blixem
op lienlieden aanvallen, mn aßrafeys tims dikey,
fim hurmi kai droimt, wims rechtvaardigheit
gelyk ein bhxem metge-dield en aanbof,
gclyk Cyrilk:s fchryft. Her is bekend, dat de
morgenibnd niet bepaalt ward in denopgaanden
E L Y K E
Gezichteinder , maar door den geheelen Gezichteinder
allengskens verdwynende. Zoortgelyke Spreekmanieren
Homerus JUad. IX.
Eyoos men prokopleps ekidnato pafan ef
atan.
Firgilius dat uicleggende in Eneas IV. B.
En mi fpreidde deeef/iemorgenflondeen nieu-j!/
Jicht over het aardrjk been , "jerlatende 7Uons
faffraanvcT'wig ledekant, _
Joel II. vers 3.
verfpreid word, fchoon de verwen
verfchaffen de ongewyde Dichters.
p'oor het ^ehs verteert een vuur , ende achter het Twelve hrant eene vlamme : het
Und is -voor het xshe "Is een lufihof, maar achter het Kfhe eene meße' mldertiiße
; en ool^ en is 'er geen onthomen -oan het s^he.
Boek. *
De naaftvolgende dag Jpreidde nau-welyks het
licht over <
MiiTchien zoude imand de fprinkhanen zelven
by viiiir vergeleken hebben, door dien zy
vele zaken door aanraken ver'branden , ge!)k
wy dat gezien hebben op Joel I. 19. 10. waarom
ook Theodor et US in de levm-befchryvmg
van den Monmk Jphraates fchryfc, dac de
fprinkhanen even als hec vuur alte dingen verteeren,
puri parapleyfìoos hapanta pros dapanoofas.
De Taaikundigen ook zsWc leiden locußa,
een fprinkhaan , ^ vùn loas aßis , verbrande
plaaczen, aJhoewel anderen beter van locuiione.
fpreeking . fpraak , waar van daan de Krekel
zelve een zinnebeeld is van fnapachcigheic, ea
van het Griekfch tzM'i een fprinkhaan, ftamc
af katakridaiein, door zyn fnapachtig kakelea
imand het hoofd breeken , baloorig raaken,
even zoo veel als beiprinkhanen. Dog word
evenwel door vuiir voor de fprinkhanen vcrtet»
rende, en eene brandende vlamme achter dezelve,
verüaan de overgroote hitte van de lucht,
of ook zekere dwariwinc dieallesaanfteekczeer
gemeen in de Ooilerfche Landgeweften.
Joel II. vers 4.
Di gedaante des Ziehen ii a/s de gedaarAe 'van ^eerden : ende ah rujteren ^a/-
hn zy loosen.
Zoo zyn ook Openb. IX. 7. geweeft de^edaanten
der fprmkhanen den peerden gelyk , die
tot den oorloge bereidzyn. Volgens der Joden
meening ziet deze vergelyking op de fnelle
vluchc der fprinkhanen, maarwelvoornamentlyk
ook op de gedaante van de kop, naar die
van een paard gelykende, waarom de Italianen
dezelve cavallette noeraen. Theodoretns ;
ei tis akriboos katidoi teyn kephaleyn teys akridos,
fphodra tey tou hippou eoknian henreyfei,
die het hoofd van een fprinkhaan naewaikeurig
befchouwt, zaì het zeìve geheel met dat van een
paard gelyk fchynende bevinden. Ook zyn de
Arabierea zoo vruchcbaar in vergelykingen van
zaken re maken, dac zy by dea fprinkhaan alleen
thien verfcheiden beeften vergelyken , in
die eene bceftje als op een middelpuncrezamen
loopende. 1. de gedaante van een paard. 2. Oogen
van den Olifanr. 3. de Hals van eenen Stier.
4. Hoornen van een Herr. Borll van eenea
Leeuw. 6. Buik van een Scorpioen (liever van
een Arent.^ 7. Arends-vleiigelen. 8. Kameeis
Schinkels. 9, Srruisvogels pooren. 10. Slangenfteert.
Abarbanelals hy deze gehele Godfpraak
van Joel van de fprinkhanen op den Afl'yriers
te huis brengd, zoo weet hy niet waar henen
hy zieh mec dit tegenwoordige vers zai wenden,
dan vcrgelykt hy deze Volkeren by Centauren
, dan llelc hy derzelvcr voetvolk inihelheic
met de niitery zelve gelyk. Maar van den
AiTyriers kan niet gevoegelyk gezegd worden
dac zy Joopen ah ruyieren, om datderzelver
krygsmacht voornamentlyk uit paardevolk beftond.
Hec welk blykbaarisuitEzech.XXIII.
6. i j . 23. XXVI . 7.10. II. NahumlU. 2.
Habak. I. 8.
Joel
N A T U U R K U N D E . 1 4 8 J
Joel II. vers
fallen daar henen ¡^ringen als een gedruys van wagenen , op de hoogten dei'
bergen; als het gedrptys eener 'vuur-vlamme ^ äießoppelenverteert: als een mächtig
volk^y dat in ßag-orden gefielt is.
Deze wonrden palTen wederom op Sprink
hanen zekerlandfchapovervallende, mergroot
gedruifchinvliegende, hec gezaaide afbytende,
Openb. IX. 9, het gedruyfch harer vfengelen
•was als een gedruifch der 'wagenen, wanneer
vele paar den naar den flryt loopen. Ziedaar g&
lykluidende getiiigeniflen uit ongewyde Schry
vers! Plm. XI. H. íq. kap. Zy vliegen met
zoo gronc gcknars der vlcugclen, dac men geloofd
, dac hec andere voge'fs zyn. Remigius
Over Joel: zy maken een groot gedruys, wanneer
zy verfpreit -worden, zoo zeer dat derzelver
gedruys zes my'.cn verre zoude konnengehuort'worden.
Cyrillus: „ iMenzegd, dac zy
„ met zondcr gedruys op de akkers nederval
, , len. Maar ook dac zy zeker zacht geluit
„ mec de tanden maken, wanneer zy de ter
, , aarde geworpen aard-en-boomvruchcen ver-
„ bryzelen, gelyk de winceene vlamme aan-
„ jagende,,. Maar ook hebbtn de Sprmkhanen
eene, haar eige, ftem, gelyk de Krekel:
Jnßoteles in Mirabiltbus noemd dezelve truzein
, ßridere , knarflen , gerutfch maken.
sLy^lianus heeft in zyne Hiß. FL B. 19. kap.
bomboufa akrida, brommendcn Sprmkhaan.
Evenwel Over de manier, opwelkeditgeruifch
verwekt word, zyn de Schry vers over de natuur
zaken van geen een gevoelcn. Plimus:
j, derzelver ftem fchynt uic het achcerfte van
, , 'c hoofd te komen : men houd hec daar vo(;r,
„ dat zy op die plaats in de zamenvoeging der
„ fchouderbladen als tanden hebben, en dat
„ dezelve op malkanderen wry vende zoo veel
„ als een geknars maken onurent de twee
„ nachte ven ingen , gelyk de krckels omtrent
„ deZonne-ftanc,,. Maar dezelve zegd kap. f i .
„ Men geloofdinderdaad. dat dcbprinkhanen
„ door wryving der vlcugels en dyen (geluid
„ geven. ) Zoo ook Arifioteles Hißor. IV.
„ H. 9. kap. , , Door het wryven der achrerfte
,, fchinkels raaken zy een gedruifch „ . De
Dichters fchryven deze uicwerking coe aan de
vleugelen. Mnefalchus III. B. AnthoL 24. kap.
Ouk eti dey ptervgeß enz.
O Sprinkhaan , gy zult niet meer met zoetluidtge
vleugelen zingen , dichte by de vruchtdragende
akkervooren zit tende.
Jnsgelyks:
Een zoet lied nit de gele vleugelen zingende.
Meleager.
0 gy die van aangebooren aart de Lier navolgd,
zing my iets beminndyks, met depootjes
de aangcname klinkende vleugelen bersjeegende.
Alhier llaat aan te merken, dat de bprink-'
, hanen niet, gelyk boven , genaamd worden
een volk, maar henen te fpringen als een machtig
volk , dat in ßag-orden geftek is. Maar ook
vs. 7, dat z^ als beiden loopen, als krygslteden
de ntüuren beklimmen. By aldien de Vonrzegger
van den AiTyriers, of andere Volkeren had
gefprooken , 200 zoude hy niet gezegd hebben
, als een machtig volk , als beiden , als
krygslteden.
Maar de fprinkhanen worden vergeleeken
by een volk, en wei dat oorh^gs gezint is, by
een heirleger i. Ten aanzien van het onreibaar
geral en krachten. Cyrillus:^, De invalderKrej,
ke].s en Sprinkhanen is onoverwinnelyk. en
„ ren eenemaal voordenmenfchenonwinbaar,,.
En Pißdas zullende befchryven de Sprinkhanen,
en derzelver uitwerkingen, vnerr tcn concel
alle krygsgereedfchappen, by zyn tyd in
hec oorlog gebruikelyk:
„ Eene vlugge pyl om vreeze re verwekken,
„ eene bedekte fchichc door eenen onzekeren
„ booglchutrer ( gefchooten, ) eene vaardigc
„ fpies, eene door zieh zelve beweegbarewerp-
„ fpies , eene ralryke legerlioop , een zwaard
„ van duizend flagordens, eene overfpringen-
„ de Schans van een onftandvaftig gevcchr.
„ Want hy ilaat niet (l-aande, maar loopende,
„ kruipende verwoeft hy, en vliegende maakc
„ hy groot geraas. Wanc hy fchync te vluch-
„ tcn, en aanftonds wederom loopende blyfc
„ hy„. Het
2. Lid der Vergelyking is eene in gelederert
gefchaatde Slag-orde ; gneroud is in order gefchikt
, toebereid , op dar elk beioldeling op
zyne rechte plaats ftaan, dat doen zoude, hec
welk hem aanbevoolen was vers. 7. Ende zy
zulien daar henen trekken, een iselyk in zyne
li-eiien , ende zy zulien bare paden niet verdraeyen.
vs 8. Ook zulien zy de een den ande--
ren niet dringen; zy zulien daar.benen trekken
elk in zyne bane. De ooggetuige Hieronymus :
,, Zy vhegen volgens de fchikking van den
„ gebiedenden G O D in zoo grooce order 1
„ dat zy , gelyk als vierkante ftecntjes, de-
I, welke op de vloeren door des konftenaars
,, hand getegd worden, hare plaats inhouden,
„ en zelfs geen ftip, op dac ik zoofpreeke, uf
„ ichumlTc nagel-breetce naar de andere ai hel-
„ len „ . Theodoretus, meta tinosßimpnoias,
„ doorzekereonderhngeverbmtenis. Cyrillus:,,
Zyzeggen, dat zy in zoo groote order gaan,
„ en als by flag-ordens vliegeci, en m hec
mmftcn van malkanderen niet afgefcheiden
worden, enals gezufters zichooderlingvol-
»gen.