- II I
M i l
E S T E L Y K E
1488 G E
fche Volkeren, dewelke door eenverfchrikkel
y k gefchreeuw hunncn vyanden aanvallen.
Plutarcbus, gelyk dikwyls zyae gewoonreis,
redeneerc daar over , en de reden of oorzaak
leid hy daar van af, om dar hec gehoorboven
andere Zinnen des menfchengemoed meeraandoed
, ja uir zyne zetel verltooc. De Wedergalmcnde
geluiden van d e G ani e s , over klippen
zieh nederltortende, oordcck Oppiannsde
VtnatioM IV. B. niec zoo hardte zyn
Oion epismarasei enz.
' - ' '•hcndevaley.
¿ooj' de verderffelykebrullmgen (van den Leeuw)
inderdaad de gantfche Uicht klinkt 'er •van wederorn.
Voornamentlyk is hec gebrul eens Leeuws
v e r f c h r i k k e l y k , om dat hy daar door cven ais
door een gegeven teken den roof aangrypc en
verfcheurc. Dit leeraart de Voorzegger uicd
rukkely k. Zal een Leeww brullen in den wonde
ah hy geenen roof en heeft ? zal een jonge
Leeuw uitzyn hol zymJiemmeverheffen, 'ten
zy dat hy wat gevangen hebbe ? Dejonge Leeunoen
bricjjchm om eenen roof. Pf CIV. ii.
Haar gebrul zal zyn ais eenes ouden Leeuws,
ende zy zullen brullen ais dejonge Leeu'x-en,
ende zy zullen briejfchen ende den roof aangry.
fen ende 'iveg-voeren, ende daar en zal ¿een VcT'
loJfer zyn. Jez. V. 29. Gelyk als een Leeu-iV,
ende een jong Leeuw over zynen roof hrult,
'W anneer fchoon eene -volle mcnigte der her deren
t'zamen geroepen word tegen hem, en verfchnkt
hy voor hare fiemme niet. XXXI. 4. Ì)e ]on.
ge Leeuwen hebben over hem gebrullety zy hebten
hare flemme verheveìi : ende zy hebben zyn
lanegeßeU in verwoeflinge. Jerem. JI. 15. ¿ e
verbinteniße harer Propheten is in het midden
van haar., als een brüllende Leenw die eenen roof
rooft. Doch of hec gebrul eenes Leeuws zoo
groote kracht zoude hebben, dac de beeilen als
door eene becoovering verfchnkt zieh van hare
plaats niec zouden können beweegen, zoude ik
niet durven verzekeren. Van deze zaak weec
de NatuurkundigeBefchryvingniecs terwereld.
Die verrei l ingje evenwel verbalen Baßlitis over
de zesdaagfche Sc helping de 9. Leer rede. Ambrosius
overdezehe zesdaagfche ^eztìàììOMwm^
V I . B. kap. Wy voegen 'er ten dienit
der Letterkundigen by, dachet gebrul van den
Leeuw in de Hebreeuwiche Tal e word uitgedrukc
doorf c h a a g , inde Griekfche door bruchaßhaiy
brucheyma, waarvoorde L X X . Overzecters
gemcenlyk oorueßhai ^ 00-
ruooma, welke woorden de OngewydeSchryvers
veel eer aan het gehuyl der wolven, hood
e n , voflen toefchryyen.
Arnos. IV. vers 7.
"Daar toe heb ik ook^den regen'van u-lieden gemert ^ als 'er noch drte maanden^S'
ren tot den oogß^ ende hebbe doen regenen over de eene Stad, maar over dearth
dere Stad niet doen regenen : het een fiuk. lands werd heregent, maar het ander
ßuJ^ lands, daar het niet 0^ en regendey verdorde»
B y aldien de Voorzegger de Goddelyke bev
e e l e n i n c n z e l a n d f t r e e k e n had moeten uitvoeren,
zoo zoude hy veel eer van de Sneeuwdan
van den regen gefprooken hebben. Dac voord
e e l , hec wel k by wintercyd de íneeuw ons verf
c h a f t , dac zelve geeft d e regen in d e z e l v e maandeo
December, January en February aan deOofterfche
Landgeweften. Hierword het zappeloos
aardryk door de fneeuw , daar door
derfcheid aangemerkc worden. De regen isin
het Ooften noodzakelyker in de wincermaand
e n , dan de fneeuw in gematigder luchcftreek
e n , want aldaar vale by Zomertyd weinig regen
, ofgeheel geen, in onze landgeweften in
tegendeel gaat 'er nauwelyks zonder regen eene
weck om, zoo dat de lente en zomer-regen
ten eenemaal het gebrek van fneeuw kan vergoeden.
Deze order ichikking, aan deNatuur
vergund, verändert d e opperf t e Alleenheerfcher
over hemel en aardewanneeren zoo d ikwyl s a!$
hy wil ; hy heefc dezelve verändert ten tydc
van Elias , en hy kondigc aan zyn vol k door
den Profcet eene verandering aan, maar eene
zodanige, dewelke minder zoude zyn dan die
algemeene, veel eer eene byzonderei ik hebbe
doeu regenen over de eene Stad, over de andere
Stad niet doen regenen ; het een ßuk lands
werdberegent y maar het anderftuklands, daar
het niet op en regende, verdorrede. Maar in
alle landgeweften komtde roem en heerlykheic
van eene zoo weldadige uitdeeling van ineeuw
en regen, en derzelver onchouding tot ftraife
G O D alleen toe. Ik heb den regen van u-lieden
geweerif enz.
N A T U U R KUNDE.
Amos IV. vei-s 5».
1489
Jk_ heb a-Ueden geflagen met brandkporn ende met honichdauw; de veelheit uwer ho.
njen, ende mver wjngaarden ende uwer vjgehoomen , ende uwer olyfboomen at
de ru^^e op: nochtans en hebbet gy « niet bekeert tot wj), f^reelit de BUERE,
D e Profeet maakc hier melding, gelyk ook
Kap, VII. I. 2. 3. van tweeran pen, dewelk
e a a n j u d e a eene overgroote verwoetling moeften
aanbrengen , maar die van den Sprinkhanen
mocten onderfcheiden worden , van welken
boven is gefprooken. Ik hebbe ti-lieden,
dus fpreckt G O U dnor denProfeec, geflagen
met brandkoorn ende met honichdauw balliddaphoonoubaierakoon,
enpuroofei, kaienikteroo,
ich habe euch mit Dürre und ärand
D e z e rampfpoed was gegaan voor den oogft,
en moet verltaan worden eene alles verzengende
droogte, buitengewoone hicte. Waar van
ook vers 7. 8. Ik heb den regen van ugeweert,
als 'er noch drie maanden waren tot den oogß
• • — het eenefluk lands, daar het niet op regende,
verdorrede. Ende fjuee Steeden togen om
tot eencr Stad, op dat zy water mochten drmken,
maar en wierden niet verzadigd. Dusdanige
geftekheit befchryft naar 'c levcn Statius
Thebaid. IV. B.
• „ Eene brandende dorft flokt de vel-
„ den o p , de ilroomen hebben de vluchc gej
, noomen, de fonteinen en meiren zyn viiyl,
„ en de diepe rivieren worden hard doorbran-
, , dende flyk, daar is eene kwynende fchraal-
3, heit, en van den beginne af dünne halmen,
„ verzwakce kooren-airen , het bedrooge vee
„ ftaac op de boord van de bcek, en de groo-
, , te beeften zoeken te zwenimen
O f door fchedephah 2. Kon. X IX. i6. en
hier door fchiddaphoon kan vei ftaan worden verfchroeying
, waar door de koorn-aaren of tot
zwart ftof worden, of by al te vochtig w^erg
e t y in ce groot e korrels opzwellen , van biiiten
zwart, van binnen wir, hoedanige ik befchreeven
en afgebeeld hebbe PrintbUd CIV.
Z y zyn vergiftig van aard, cnkomenvooronder
de benaraing van Secalis lupiuriantis , te
weelderige rogge , by den Franfchen Ergot,
ble cornu, gehoorent graan, by cns Korn-Zap.
fen. Of kanook verllaan worden 1
bedo, arugo, erußbey, roeßy brandm°tkoren^
meeldauw, denoudenK-omeinenniet minrampfpoedig,
dan de pell zelve 5 om welke af te
bidJen zy geeerbied hebben ácaGODrubigus,
Wien ter eere d eKoning der Romeinen Numa
Pompilius had ingeftelt de Feeften Rubigalta
genaamd te vieren opden 25. vanGiasmaand,
Jpril, door het opoiFeren van een zuigend
hondje. Colvmella „ Op dat de verderlfely-
„ ke koorn-brand de groene kruiden niet zou-
, , de verzengen zoo word dezelve door hec
„ bloed en ingev/anden van een zuigendhond-
., je verzoent
Namenclyk die bygelovige. flechrhoofden
waren van dac gevoelen , dat de roeft in hec
koorn veroorzaakc wierd door den vergifcigen
invloed van de Honds Sterre , welk verkeerd
bygeloof Ovidtus befpoc in een volgend tweeregelig
vaars.
P^oor de hond-ßarre word deze hond op het outaar
gelegd, en om welke reden zoude dat ¿fdaan
worden, het heeft niets in dan de naam.
Hier toe kan ook gebracht worden de Carbunculus,
zeer fchadelykvoor de wynftokken,
by ons der Fleck und Brenner an Weinreben,
verzenging van de knoppen der wyngaarden.
A l l e dezekwaaden konden ontftaan of door eene
verzengendeOoften-wint, welke ook zelve
naderhand de rupzen en fprinkhanen had aangebracht,
of door eene zekere dwarlwind die
alles aanfteekt. Waarvan daan deGriekenzoo
wel die brandhecte droogte, roeft, brandfchroeying
van of in het koorn, als de plage
der Sprinkhanen meteenenaara anemophthorian
benoemdcn. Want aldus vertolkten de LXX.
Siddaphoon, Deut. X X V I I I 21. 3. Krön.
V I . 18, enzoodoen Over onzenTextAquila,
Theodorion en Symmachus. Zie hier vanmeer
o p G e n . X L L 6 27. Joel. I. 4.
Amos V. vers 8.
Die 't (a) Zevengejlernte ende den Orion maakt, ende de doodsfchadmve in den
Morgenftond veranden, ende den dag ais de nacht verduiflert: die de wateren
der ^ee roept, ende gietze uit op den aardbodem, REER.B is zyn naam,
Kima ta Ktjll worde0 vecfcheidcntlyk verklaart: ly lyti Noorder-Geílermens.
, 1
N'l!
Amos, mmtnmmmmm Hst