I 2 P 4 G E E T E L Y K E
Jez. X. vers 14.
Ende mym haut heeft gevondcnhet vermögen der völken j akeenenneß, ende ihhehhe
het gantfihe aardryk te tarnen geraupt, ge/yk men de eyeren die verlaten zyn, te
tarnen raept: ende daar en is niemand gexoeeß, die eene vlmgel verroerde, of
den bek op dede, of piepe de»
T A B . DCV.
De Algemeene Letterkundigen neemen alliier
in opmerking hec Hebrecufche woord metfaphtfeph,
het welk afftamc van tßphtfeph piepen,
dat eigen is aan den moiTchen , of andere vogelkens'
> waarom de Grieken hecßrontbizoon
van ßroiithos eene mojfche hebben overgczet.
Suidas ftelc in vergclyk ßrontbizoon, trizoon.
Want 00k aan eene moflchc irizeirty toegefchreeven
word. Zulks blykc uic de 2. Iliade
van Homeer, alwaar eene fìang acht molTchcn
mec hec wyf j e
.— eiendiglyk krojßnde, of piepende , heeft
ingeflokt.
Door welke aardige overgebrachte leenfpreuk
de Propheet dien Torens en Steden veroveraar
den Koning van Ailyrie ten toneel voert, die
hec 'vermogm der Volken , vele Landaarden,
heeßgevonden, genomen , engelaftheefcovergevoerc
te worden gelyk als een neß , vele vogelkens
in een neft leggende , dewelke uit
vreeze voor den vogelaar niet hebben durvenof
de vleugel verroeren, of met een open bek pie.
pen. He Grieken van dusdanigen menfch welken
cene angftvaliige vreeze perft by Theodoretus
over deze plaacs zeggen onk etolmeyfe gru-
Kai, onk etolmeyfe trufai, hy heeft niet dtirven
kikkent hy heeft niet djirven piepen of knarjfen.
Dewoorden van den T e x t : kaianoigoonftoma,
kai ßrontbizoon , ftaan niet in vele Griekfche
Bybels, nog zyn geweeft in deAffchrifcenvan
Cjrillns of Bajilins , maar men zal dezelve in
de Drukken van Alkala en Parys vinden. De
L X X . hebben het diis, kai 011k eßin bos diapheiixetai
me ey anteipey nie ey anteipey mou.
Fnllerus paft het woordßronthizein oitrizein
op zyne uilen toe, en op derzelver gefchreeuw,
als dewelke ook onder de naam ßrouthoon
voorkomen , bondig door Bochart wederlegd.
P R I N T B L A D DCV.
Ende de mlf zal met het läm verheeren, ende de kypaart hy den geyienbohneder
liggcn: ende het hal f , ende de jonge leeiiiVj ende het meßvee fzamen^ ende
een klein pngshen %al%e dryven. ^
De koe ende de heyrinne zulien fzamen myden , bare gongen ztiuen (t'zaraen J
neder liggen, ende de leeaw %aißroo eeten, gelyk de oße. Jez. X I . veriT: 6. 7.
Hier iziyden wilde en tamme Vieren
Te faamen vry en ongeßoorti
Men ziet ze zonder ßenrnis zwierem
Vertoond zieh hier 't gezegenfi' Oort
Der Jar de, een Paradys, een Eden?
0 Neen: 't is ßechts een Zmuenbeeld
Van 's Heilands Kerk , daar diiizend leden,
Uit Jood en Heiden voortgeteeld ^
Verzamelen, uit 's aardryks boeken,
Om, door 't Geloof, de Zaligbeid
In Jefns kniisdood eens te zoeken,
Hen, die ze vinden, toegeleiíL
De voorgrond fielt aan my voor oogen
Een Syrifche Os, uviens fiant en leeß,
Ik ztey in een Tnfreel vertoogeny
Door S c h e u c h ZERS nueérgi
Die met zyn heilbefptegelingen,
Door die zaaken wifi te dringen.
A Lhier zien w y , als wederkeerende tot den
L Staat der onnozelheit, in dezelve maatfchappy
levende beeften van eene ten eenemaal
verfcheide zoort, reine en onreine , tamme en
wilde, vleefch en graanen-eetcnden, Dus ook
doorgaans by dea Üngewyde Dichters. Horaíius
I E S . CHP, XI - V. ¿. R .
A j i i i i L a l L í i dojiiesfica et ivi¿)¿u'iíi l'oc-ia .
•c S?^!" C^ff^'. XI. ì'. 6. r.
í'^^WMfrJji'í» '¿^eJ;!^ «ri í f f mthei-n i'^Tñei-en.
-, . ... .: c- • -iig-'íSfr^r^amm