»1 im
h i
N A T U U R K U N D E .
P R I N T B L A D DCXXX.
^39 J
Ende Bahel T^d worden tot Steenbopen, eene moninge der Braken, eene ont^ttin^
ge, ende aanfimUnge^ dattergeen tnmonder m %y, Jerem. L I . vers 37.
Twie Slangeny by de Europers onkkent,
Schaft ü de konft. in deeze fchoonen Vrent^
Wims zeldzaamhecn WJ-SCHEUCHZER zienwrüaaren
mc kan 's Maus geefi en kennijfe cvenaarcn?
De Draken, ofte de groote Slangen betninnea
woefte piaatzen , teyn Ereymian pro
toon afpidoon calían. VI. B. 63. kap. ütri
deze reden onckcnc Plutarchus , over het 06-
bouden der Godfpraken , dat de Scad Delphis
oudstyds van den inwoonderen is verlaten geworden,
om dat een Draak aldaar zieh zoude
hebben ont l iouden, daar in tegeadeel een Draak
aldaar zoude gehuisvef t hebben, de wydvermaardeplaatsdoordien
van Delphis verlaten zynde:
heygarereymiato theyrion epeygagetOy mälloney
totheynonepoieyfe teyn ereymtan. Deze omftandigheit
wegens de levens-wyze der Draken
geefc licht aan zeer vele plaarzen van de H.
bchrifc, in welken de Profeecen den ondergang
der Steeden zullende bedreigen te vooren verkondigen,
dac dezelve tot eene wooninge der
Draken^ eisaphanismon, verlaten, woeft zouden
worden. Men kan nazien Jez. X X X I V . x^
Jerem. IX. 11. X. 21. Mal. I. 3.
Z i e daar wederotn uit de Slangen-voórraad
kamer van Linckius Slangen!
A . De Ceylonfche grooter blauwachtigé
Spieswerpfter.
D e Ceylonfche vuurigeuirdenblauwbonten,
blauwachtigen, wit groenen gefchakeert, witte
ftreepen aan de zyden van de buik aflopende.
Eene kleinder Slang van de Kaap van céne
zeer fterke lootkleur, raet eene korce ftorape
ftaàrt. Fine: Cent. V. 61.
B . De dikker Amerikaanfche Slang gemengeld
uit den donker-geelen, de top van hec
hoofd en de hals ten eenemaalbruin, degehele
rug over mec blaeuw-donkere rtreepen uiclopende
, de tulTchen vakken ook met donkecverwige
ftippels gevlakc, en van weerkancen
te zamen loopende.
J e r e m . L I . vers. 38.
Zy ^llen 't ^amen brüllen als jonge Leeimen (a) hrießchen ah leemen-ml^en. .
(a( Eigenilyk, xy h-bbcn gebalkc: het welk den ez,els eigen is, word hier tot den Lceuwea overgebrachc.
D e Oofterlandfche Volkeren zyn, gelyk bekend
is , voornamentlyk de Arabieren , zeer
'^oordenryk. De ftera den Leeuwen eigen,
het gebrul, ja een fterk gebrul drukt het H.
Wetboek uit door fchaag Arnos III. 8. De
Leeuw heeft gebrult, wie en zoude niet vreezen?
Het gebriefchderjongeLeeuwen, Leeu-
•wen-welpen , door naham Spreuk. X IX. 12.
Hier is wederom voor den jongen Leeuwen
eene andere ftem nagnar, ja eene ezelsachtige,
want dit woord betckent eigentlyk als een ezel
balien. Firgilms VII. B. van ^neas:
' - - En de grimmigheden der Leeuwen
de boeyens weigerende en laat in de nacht balkende.
Openb. X. 3. hoofper leoonmukatai^ gelykerwys
een leeuw brult, gelyk eenOfleloeir,
bulkt. Welke ftcm de oude Leeuwen gebruiken,
den Leeuwen-welpen tot hec gemcen ge«
not varí den buit zullende nodigeri, volgens
het getuigens van Plutarchus over de Land- en
fFater-dieren. XX X I . 4. leeftraen hagah,
binnens tnonds knorren. Dog is in het gemeen
aandachtige opmerking waardig de verandering
van de Stern der beeilen. waar door zy de gedachten
, by aldien zy eenige hebben, onderllng
den anderen mededeelen, en als het wäre
gefprekken liouden.
J e r e m . L I I . verfl: i i . 22. i}.
^Mg<tmd.e ds pUreti , ackien ellen was de hoogte etms filnars , ende eene (a)
draad nan twadf ellen omving hem : ende zjiie dikfe urns titer vingeren, ends
hy was hoi.
(a) Ecnc draad word door Woordmiibtuiking (mtachrefe) root eene rondomgaaade lyn gelet.
till III Ende
4
j a C