
— - I
<v1s
ill
:i
frS
.mI
,y:i
y;
■ ' SI
. 'I 7, ^« :1
1 V
i'i
18
la rv en h u iz en , geploegcl AVordt, d an ziet men v a ak scharen van
roeken den p lo eg op den v o e t v o lg en.
De kraaiachtige vogels eten verder uitgezaaide graankorrels,
erAvten, boonen, enz.; alle zaden liefst wanneer gij bezig zijn te
ontkiemen. Ook heeft het graan, dat op ’t land in de aren zit,
veel van hen te lijden; en daar zij door hun lichaamsgewicht de
halmen doeo knikken, vernielen zij veel meer dan zij opeten. Uit
de aren der op den akker staande halmen rooven zij ’t meest
gerst; terwijl van ’t uitgezaaide en kiemende koren tarwe en haver,
en vooral maïs, meer van hen te lijden hebben. Ook de erwten
plünderen zij duchtig, als deze nog aan de struiken zitten. Saprijke
vruchten (kersen, pruimen, abrikozen) lusten zij graag; ook
aardappelen en knollen eten zij.
Uit hetgeen boven werd meegedeeld, blijkt dat alle soorten van
kraaien zooAvel nut als schade aanbrengen. Wat grooter is, nut of
schade, laat zich in ’t algemeen niet zeggen. De roek is , omdat hij
in zoo groot aantal voorkomt, het meest voor ods land van belang.
De schade, die de roeken kunnen teweeg brengen, is zeer groot; maar
evenmin mag men den nuttigen kant van deze vogels wegredeneeren,
met name in die streken, waar vele meikevers voorkomen. En terwijl
alle schade, die de roeken (en andere kraaien) teweegbrengen, dni-
delijk genoeg in ’t oog valt, wordt het nut, dat zij doen, niet
altijd Avaargenomen, en op verrena niet altijd genoeg gewaardeerd.
Dui v en (Columba).
In ons land komen oorspronkelijk in ’t wild voor (Dierk. bl. 96)
de houtduif of ringduif (Columba palumbus) en de tortel (C. turtur).
Zij worden dikwijls schadelijk door, ’t eten van graankorrels,
erwten, wikken, koolzaad- en boekweitkorrels; toch doen zij ook
nut door het eten van de zaden van herik, krodde en andere
onkruiden. Insekten eten zij niet. De grootste en ’t meest in het
oog vallende schade veroorzaken de hontduiven, Avanneer er sneeuw
ligt; dan kunnen zij geene zaden verzamelen, en begeven zij zich
naar velden of tuinen, waar kool, boerenkool of winterkoolzaad
staat, welke gewassen zij soms geheel van hunne bladeren berooven. —
19
Veel schadelijker dan de eigenlijke Avilde duivensoorten, zijn bij
ons de ten onrechte aldus genoemde „wilde duiven", die eigenlijk
„verwilderde duiven” moesten heeten, wijl zij ontstaan zijn door
het verwilderen en het onderling paren van tamme hnisduiven van
verschillende rassen. Zij broeden in groot aantal op torens en aan
andere groote gebouwen, inruines, enz. Zij plünderen dikwijls onze
akkers, zoowel doordat zij de uitgezaaide graan- en koolzaadkorrels,
de erwten en de boonen uit den grond halen, als doordat zij de aan
de halmen of stengels zittende, geheel of half rijpe zaden opeten.
Wi lde ganz en en e enden (Anser cinereus, segetum en
albifrons en Anas boschas).
(Dierk. bl. 100 en 101). Een drietal soorten van wilde ganzen
komt hier vrij algemeen in den herfst en den winter op den trek;
Fig. 7. Wilde eenden (Anas boschas).
nog enkele andere soorten komen hier eveneens, maar slechts
0*
Jf
/I . .
hf . ' •
'i,.
I''
?Y ■