
sporidiënvorming geheel uit en schijnt het promycelium rechtstreeks
tot een mycelium te kunnen uitgroeien, dat — als het daartoe in
n
■ä
de gelegenheid is — jonge tarwe-
planten kan besmetteu. Wat de
twee soorten van gerstebrand betreft,
deze zijn vrij goed van elkaar
te onderscheiden. Bij den naakten
gerstebrand (Ustilago nuda Hordei)
komen de sporen op dezelfde wijze
als bij den stuifbrand der tarwe te
voorschijn, en verstuiven. De brandsporen
zijn reeds rijp tijdens den
bloei der gerst, en worden dan door
den wind verbreid, waardoor zij op
op gezonde gerstebloemen te recht
komen en aldus later op de korrels
blijven zitten, om na het uitzaaien
van deze gerstekorrels het promycelium
te ontwikkelen. Dit laatste
vormt geene sporidiën, maar vertakt
zich dadelijk tot een mycelium
(fig. 22, 3), dat zich in de gerstekiem
vestigt.—Bij àenhedekten gerstebrand
( Ustilago tecta Hordei) blijven de sporen
binnen de overblijfselen van de
korrel besloten, en de aangetaste aar
blijft geheel of gedeeltelijk verborgen
in de bovenste bladscheede (fig. 23).
Bij deze soort bestaat het promycelium
uit verschillende cellen, en
vormt het sporidiën (fig. 23, 2).
il
Fig. 24. Stuifbrand van de tarwe
{Ustilago Tritici). Rechts: eene
aangetaste aar. Links: eene kiemende
spore, die eene kiembuis
<een eencellig promycelium) heeft
gevormd.
Bestrijding. a. Behandeling van het zaaizaad met kopervitriool,
als bij de bestrijding van steenbrand in de tarwe (fig. 57). Hierbij
dient echter te worden opgemerkt, dat kopersulfaat ter bestrijding
van den brand in de gerst weinig resultaat oplevert, omdat
Fig. 25. Stengelbrand der rog^e (Ustilago occulta). \
2 — aangetaste halmen (sh ~ strooken, waar de zwam
het te gronde gegane bladweefsel vervangt). 3 = een spo-
renkluwen met eene groote spore in ’t midden. 4 = kie-
mend sporenkluwen, bestaande uit drie groote sporen
(waarvan er twee ontkiemd zijn) en verscheiden kleine
sporen. pr = promycelium. kr = kranslichaampjes.
Landbouwbibliotheek : Plantenziekten.
bij deze graansoort
de brandsporen tusschen
de kafjes zijn
verscholen.
b. Behandeling van
’t zaaizaad met warm
water, - volgens de
methode-Jensen, en
wel op dezelfde wijze
als bij de behandeling
van haver (zie bl.
60). Echter moeten
hier de indompelin-
gen in warm water
worden voorafgegaan
door eene weeking in
koud water. Gedurende
4—6 uur late
men het zaaizaad
weeken, en daarna
houde men het 4—12
uur lang in natte
zakken in vochtigen
toestand. Eerst na
afloop van deze behandeling
ga men
over tot de warmwatermethode.
Verder
behoeft bij de
toepassing dezer methode
op gerst de
temperatuur van ’t
warme water niet
hooger dan 54° C.
te zijn.
5