
richting, zoodat achter en onder de kar een dichte stofwolk van
fijne druppeltjes ontstaat, die het loof vochtig maken. Het lemoen
is niet in het midden, doch meer ter zijde aangebracht, om den
druk te ontgaan, die anders door den weerstand van de pomp zou
ontstaan. — Vóór het vat is een bok voor den voerman geplaatst,
die van daar uit door een’ hefboom alle kranen kan sluiten, door
een’ tweeden hefboom de pomp buiten werking stellen en door
een’ derden den roertoestel stilzetten. — De afstand der wielen kan
gewijzigd worden, zoodat ze juist tusschen de rijen doorloopen,
en het paard evenmin de planten vertrapt.
„Bij de eerste proefnemingen werden nog al vele stengels, die
overhingen, door het wiel gekneusd ; dit bezwaar is uit den weg
geruimd door het aanbrengen van nithouders vóór de wielen; deze
heffen het loof op en buigen het ter zijde, en laten de wielen,
zonder schade te doen, doorrijden. Ook kunnen deze uithouders
naar de lengte van het loof gesteld en bij het naar huis rij den
omgeslagen worden.
„Vier Hektaren kunnen met dit werktuig per dag besproeid
worden, als groote terreinen bewerkt worden ; bij korte akkers gaat
natuurlijk een deel van den tijd met omkeeren verloren, zoodat
daar minder gedaan wordt. De hoeveelheid vloeistof, per Hektare
gebruikt, is minder dan met den handsproeier, doch zooals proeven
ons leerden, voldoende, alleen moet men éénmaal vaker
sproeien, wat bij het groote oppervlak, dat per dag besproeid wordt,
geen bezwaar oplevert; integendeel, een mogelijk afwasschen door
eene regenbui is dan minder nadeelig”.
h. De „krul" of „kroesziekte" der aardappelplant.
Kenteekenen. De stengels blijven kort; het loof ziet er niet frisch
uit; de bladstelen krommen zich naar achteren en de bladschijfjes
zijn kroes, gegolfd; zij worden later met bruine, veelal langwerpige
vlekken bezet. De bruine vlekken breiden zich ook over de hoofd-
nerf uit en gaan ten slotte ook over op de stengels, die hunne
yeerkracht verliezen en broos worden. Het loof sterft dikwijls vroegtijdig,
en daardoor blijven de knollen gering in getal en klein;
ja de knolvorming blijft soms geheel en al uit.
Oorzaak. Tot dusver is het nog nimmer gelukt, de „kroesziekte”
kunstmatig in ’t leven te roepen; en dus kan ook nog niet met
zekerheid de oorzaak van deze ziekte worden aangegeven. Verschillende
geleerden hebben verschillende soorten van zwammen in de
aan „krul” lijdende aardappelplanten aangetroffeii (Pleospora poly-
tricha Tul. , Verticillium alho-atrum Reinke, Sporidesmium putrefaciens
var. Solani Schenk) en beschouwen deze als oorzaak van de
ziekte; toeh spreken ook verschillende gronden er voor om aan te
nemen, dat wij hier niet met eene parasitaire ziekte te doen hebben,
maar dat de oorzaak moet 'worden gezöcht in eene te sterke
ophooping van voedende stoffen in den bodem.
Bestrijding. Uit knollen van aardappelplanten, welke aan „krul”
lijden, ontstaan dikwijls (echter niet altijd) weer planten, die met
dezelfde kwaal behebt zijn. Daarom is het goed, de zieke planten
te rooien vóór de oogst der andere aardappelen is begonnen, opdat
men de knollen daarvan niet mee uitpote. Het schijnt dat de
„soorten” met lichtgroen loof het meest aan die ziekte lijden; men
vermijde dus in streken, waar de „krul” dikwijls voorkomt, zooveel
mogelijk deze te telen.
C. De stengelziekte der aardappelplant, veroorzaakt door Botrytis cinerea.
Kenteekenen. In de laatste jaren is in verschillende streken van
Nederland en ook van Duitschland eene ziekte voorgekomen, die
zieh gewoonlijk ’t eerst aan het ondereinde van den aardappel-
stengel, iets boven of ook even onder de oppervlakte van den
grond voordoet, en zich later verder naar boven uitstrekt, echter
ook hooger aan den stengel kan beginnen. Er ontstaat op de bedoelde
plek eene weeke, miskleurige plaats, welke zich langzamerhand
uitbreidt, en de aanleiding wordt van het verwelken en
verdrogen der geheele plant. De aardappelknollen vertoonen geene
ziekte, maar blijven natuurlijk na ’t afsterven van de plant in
ontwikkeling stilstaan. Vooral wanneer de planten op den akker
dicht bijéénstaan, vindt men aan de zieke ondereinden der stengels