
II. Lupinen.
la ’t algemeen wordt de lupine door dezelfde schadelijke dieren
aangetast als de klavers (zie boveu).
Pas ontkiemde lupinenplanten worden beschadigd door de larve vau
de luj ) in en v l i e g {Anthomyia funesta),
eeue slechts 4—5,5 mM: lange, iu ’t mannelijke geslacht bruin-
grijze, iu ’t vrouwelijke geslacht meer witachtig grijze, tamelijk
hehaarde, zwartpootige vlieg. Iu ’t midden van Mei legt het wijfje
hare eieren aan de juist ontkiemende lupinenplanten. De in volwassen
Staat hoogstens 6 mM. lange, toegespitst-rolvormige, vuilwitte
larven („maden”) tasten wortel, stengeltje en zaadlobben der jonge
planten aan, zoodat van deze niets terecht komt. Zij maken gangen
in al de genoemde deelen u-jr plantjes; de wortel en de stengel worden
uldus zwart; de zaadlobben beginnen er ook vuil nit te zieu, eu
wordeu week. Op dit tijdstip echter is de made reeds volwasseu eu
iu deu groud gekropeu. Iu ’t laatst vau Juui en in ’t begin van
Juli komen de vliegen te voorschijn. — Volgens Kühn hebben de
lupinen weinig last van de larven der lupinen vlieg, wanneer men
ze ZOO vroeg mogelijk zaait.
III. Spurrie
schijnt door zeer weinige schadelijke dieren te worden aangetast.
Voorzoover mij bekend.is, worden slechts enkele malen de slakken
en de aardrupsen (zie bl. 50 en 40) aan dit gewas nadeelig; sommige
jaren ook de in volgroeiden toestand 30 ä 35 mM. lange rups van
den meldeuil {Mamestra Chenopodii), die groen- of bruinachtig van
kleur is met doukerder of lichter teekeuingeu, met eeue witte streep
over ’t middeu vau deu rüg, die aau weerskauteu door zwart omgeveu
is, eu met eeue roodachtige streep boveu de twee pooteu.
Deze rups. leeft op allerlei plauteu, zooals spiuazie, sla, kool,
spurrie, sellerij eu pieterselie, vele bloemgewasseu eu wilde plauteu
(veel op meldeplauteu). Eeuige jareu geledeu werd zij hier te laude
zeer schadelijk aau spurrie.
•. ! I
•. . !
IV. Koolsoorten (boerenkool, blad- en voederkool,
sluitkool, bloemkool, enz.).
I. Aau de wortels vau koolsoorteu kuageu de engerlingen vau
meikevers (zie bl. 20) eu die vau rozenkevertjes (zie bl. 30); ook
ritnaalden (zie bl. 30).
II. In galachtige knobbels van de wortels der koolsoorteu leveu de
4 mM. lauge, potlooze, witte maar bruiukoppige larveu vau de
suuittor Ceutorhynchus sulcicollis (zie bl. 95), — In de wortels graven
gangen de pootlooze, geeu’ duidelijk zichtbar.eu kop bezitteude
madeu vau de koolvlieg (bl. 96).
III. De jonge koolplantjes hebbeu te liideu vau aardvlooieu (bl.
98), soms vau slakkeu (bl. 50).
IV. Aau de bovenaardscbe deelen der olwassen koolplanten scha-
deu slakkeu (bl. 50), koolbladluis > bl. 49), eu verschilleude
rupsen.
Vau deze rupseu heeft die vau deu gammauil (bl. 44) slechts
1 2 pooten; de overigen hebbeu er 16.
Eene van deze rupsen wordt niet langer dan 7 mM. ; zij is groeu
met zwarteu kop eu leeft ouder eeu zeer duu spinsel of onder
enkele draadjes verscholen, aan den onderkant der koolbladeren.
’t Is de rups van
h e t k o o lmo t j e {Tinea cruciferarum Zell).
Het motvlindertje zelf is 6 mM. lang en heeft eene vlucht vau
15 mM. Voorvleugels smal, met lang franje, geelbruin achtig van
kleur met doukere stof jes bedekt. Achtervleugels bruiugrijs, iusge-
lijks smal, met veel franje längs den rand. — Wanneer het vlindertje
Stil zit, dan vormt de lange franje der vleugels uaar achtereu een’
opstaauden kam. Zóó ziet men het over dag zitten ; bij avond vliegt
het. In Mei komt het te voorschijn. Twee geslachten komen jaarlijks
voor, zoodat men de rupsen in de eerste helft van Juli eu daarna
weer in den nazomer ziet. Vooral het tweede geslacht van rupsen
wordt soms zeer schadelijk aan koolsoorten, bepaaldelijk aau
Landbouwhibl.: r i t z , b o s , Ziekten en beschad, d. kultuurgew. II. 9
s*