
g Het zoet worden van de aardappelen bij lage temperaturen.
In de aardappelknollen wordt voortdurend, ook in den winter,
zetmeel in suiker omgezet; maar bij niet al te lage temperaturen
wordt deze suiker, naarmate zij ontstaat, door de ademhaling van
den aardappel weer verbrnikt ^). Bij de temperatuur van het vriespunt
of enkele graden daaronder dunri de siiikervorming voort,
terwijl daarentegen reeds bij 4 ä 5° C. boven nul de ademhaling
zeer gering wordt. Daardoor hoopt zieh suiker in de aardappelen op
en krijgen deze eenen zoeten smaak. Daarom ook verliezen zulke
zoet geworden aardappelen hunnen wansmaak, wanneer men ze
een’ tijd lang tot 10 ä 20° C. verhit; want bij hoogere temperaturen
wordt de ademhaling intensiever, en al de suiker wordt dus verbruikt.
Het bevriezen der aardappelen grijpt eerst onder—2° C. plaats; het
zoet worden gaat dus, blijkens het bovenvermelde, met altijd met
het bevriezen samen.
HI. Inwe r k in g van g i f t i g e s to f f en in de atmos fe e r .
*
Er kunnen in de atmosfeer vele gassm voorkomen, die schadelijk
voor den plantengroei zijn; maar in ons land, waar geene metalen
uit ertsen bereid worden, zijn de meesten ervan van wemig beteekenis
Slechts e6n schadelijk bestanddeel der atmosfeer wil ik hier
vermelden, omdat het in den steenkooldamp voorkomt, en dus overal
ontwikkeld wordt, waar fabrieken zijn, nl. \iaUwavdigmurgas. Het
is uit opzettelijk ingestelde onderzoekingen gebleken, dat niet de kool-
deeltjes van den rook schadelijk zijn, zelfs iiiet wanneer zij zieh als eene
zwarte laag op de bladeren afzetten, maar dat aan gasvormige stoflen,
met name aan zwaveligzuur in den steenkooldamp, de schadelijke werking
op de vegetatie moet worden toegeschreven. De vergiftigmgsver-
sch^nselen, welke zwaveligzuur in het leven roept, bestaan yooreerst in
verwelken, dan in meer ot minder bruin worden en eindelijk afsterven
1) Door de opneming van zuurstof wordt suiker ontleed, en vormen zieh
koolzuur en water.
der bladeren. De beschadiging, die de bladeren ondergaan, is des
te erger, naarmate zij rijker aan water zijn. Daarmee staat in verband
dat de steenkoolrook bij sterken dauw en bij regen meer
schade doet dan bij droog weer; ook dat eene bedekking van
boomen met sneeuw in groote steden dikwijls zoo schadelijk werkt:
immers de sneeuw bevat daar veel zwaveligzuur en zwavelzuur,
afkomstig van de in de stad aanwezige fabrieken. Steenkoolrook is
nadeelig voor kruidachtige planten zoowel als voor houtgewassen;
de bladeren van loof boomen zijn er gevoeliger voor dan de naalden
van dennen en sparren. Toch sterft naaldhout eerder door de in-
werking van zwaveligzuur. Jonge sparren sterven, waniieer zij 60
dagen lang aan de in werking van lucht zijn blootgesteld, die slechts
één millioenste van baar volumen aan zwaveligzuur bevat; beuken
eerst, wanneer zij gedurende een’ langen tijd in aanraking komen
met lucht, waarin één tienduizendste van baar volumen aan zwaveligzuur
aanwezig is. Dat naaldhout onder de inwerking van dit
gas eerder sterft dan loof hout, hoewel de naalden er minder gevoelig
voor zijn dan gewone bladeren, is gelegen in de omstandig-
heid, dat de naalden drie (of meer) jaren lang aan de boomen
blijven zitten; worden deze organen vernield, dan duurt het eenige
jaren vóór de boom weer op normale wijze kan assimileeren, terwijl
de loof boomen niet slechts elk jaar nieuw gebladerte krijgen, maar
zelfs reeds in het jaar, waarin de beschadiging plaatsgreep, zieh
grootendeels herstellen,
Dat zeewinden aan de kusten zoo schadelijk zijn voor de boomen,
moet, behalve aan de kracht van den storm, worden toegeschreven
aan ’t gehalte der lucht aan chloornatrium, welke stof voor de
bladeren giftig is.
B. INVLOEDEN, ZETELENDE IN DEN BODEM.
I. On v o ld o e n d e g a sw i s s e l in g in den grond.
Zullen zaden in den grond kiemen en zullen planten wortels in
den grond leven, dan is noodig dat eene behoorlijke gaswisseling
door den grond heen kunne plaatsgrijpen, opdat door de kiem-
Landhouwhihliotheek: Plantenziekten. 2