
! ^Jä
I
• 'tK I
( . I ;
m
staart. — De veldmuis wordt vooral op kleigrond en op lage venen
aangetroffen, maar ontbreekt toch ook niet op zandgronden, die
sedert lang in kultuur zijn. Tegen het begin van het koude jaargetijde
sterven verreweg de meeste veldmuizen, die dan op de
akkers voorkomen; zoodat er gewoonlijk slechts een betrekkelijk
Flg. 1. De veldmuis {Aricóla arvxlii).
oge ringo: goetal overwintert. Alleen in zeer zachte winters vindt men
soms een vrij groot aantal veldmuizen op de akkers. De muizen,
die in ’t voorjaar na de overwintering te voorschijn komem, zijn
dus aanvankelijk doorgaans zeer weinig talrijk. Maar zij beginnen
alras zich voort te planten; zij werpen twee of drie maal in
y - j» .................................................................
'X
T zelfde jaar,. om de vijf weken telkens 6 tot 10 jongen. Niet
slechts brengen al deze jongen nog twee of drie maal eene worp
van 4 tot 7 jongen ter wereld; maar dc" oudste kieinkinderen van
de overwinterende muizen kunnen ook nog in den loop van ’t zelfde
jaar weer werpen, zoodat — wanneer de omstandigbeden niet
ongunstig zijn — een paartje veldmuizen, dat in het voorjaar uit
den winterslaap ontwaakt, in den herfst een paar honderd nako-
melingen kan hebben voortgebracht. Maar de meeste jaren wordt
in de lente door plotseling invallende koude een groot aantal
oude en. vooral jonge, pasgeboren muizen gedood; en daardoor
wordt eene sterke vermeerdering in den vorderen loop van het
j:iar voorkomen. Bovendien dooden wezels, hermelijnen, bunsings,
vossen, katten, spitsmuizenegels, uilen, buizerden en torenvalken,
kraaien en mecuwen een groot aantal veldmuizen. Als muizenver-
* . - * «i* .
volgers staan de kleine wczcls/vooraan, daar , zij niet slechts
in het wärmere jaargetijde, als de veldmuizen' in groot aantal
aanwezig zijn, onder deze schadelijke knagers duchtig opruimen,
maar vooral doordat zij den geheelen winter door de betrekkelijk
weinige exemplaren, die op de akkers overwinteren, zelfs onder de
sneeuw in hare gaten en holen, opzoeken om ze te dooden. Door
het verdelgen van die over winterende muizen zijn zij oorzaak, dat
er dikwijls in ’t volgende voorjaar maar zeer weinig van de schadelijke
knaagdieren meer over zijn, waardoor eene sterke vermeerdering
in dat jaar wel moet uitblijven. — Aan al de opgenoemde
oorzaken is het te danken, dat de veldmuizen zich, niettegenstaande
haar sterk voortplantingsvermogen, slechts bij uitzondering zo6
sterk vermeerderen, dat zij eene ware plaag worden. Zoo’n
muizenplaag vertoont zich gewoonlijk niet vóór ’t midden van den
zomer, ja soms eerst in den nazomer en den herfst. Dan vernielen
de kleine knagers alles wat er op het veld groeit: graan, boonen,
erwten, klaver, aardappelen, knollen, wortel eu, enz. Ook de gras-
GQ weilanden wörden geheel door hen verwoest. Op de velden,
waar de muizen huishouden, ziet de grond er soms geheel als een
spons uit, ZÓÓ is hij van gaten voorzien; en men kan zijn’ voet
bijkans niet neerzetten, zonder op eene muis te trappen. In
1*