
volkomen als tegen den steenbrand (zie bl. 57). Als nu de mand
met zaaizaad uit de kopervitriooloplossing is geliebt en is uitge-
dropen, plaatst men haar in kalkmelk. Voor de bereiding van dezo
gebruikt men voor iedere 100 Liter water 5 K.G. goede gebrando
kalk; het water wordt bij kleine hoeveelheden bij de kalk gedaan,
tot deze geheel gebluscht en uiteengevallen is; ten slotte wordt het
kalkpoeder met de rest van het water aangeroerd. Men roert nu
den inhoud der mand (het met kopervitriool behandelde zaaizaad)
goed om, en laat het zaaizaad er, onder voortdurend roeren, 5
minuten lang in. Men licht dan de mand uit de kalkmelk, laat
haar iiitdruipen en spreidt het zaad dunnetjes uit om te drogen;
men zaait den volgenden dag. —
Warm-watermethode van Jensen. Men zet twee vaten gereed van
bijv. 150 Liter inhoud, gevuld met water van 55°—56° C., alsmede-
een’ bak met koud water. Men neemt eene platte, cylindrische
mand van ongeveer 50 Liter inhoud, die met een deksel kan
worden gesloten; en men doet er 3 0 -3 5 Liter zaaizaad in.. Men
dompelt de mand in één der beide vaten met warm water. Na
.3 sekonden ongeveer heeft zich de vloeistof geheel er boven
gesloten, men licht haar nu terstond op, om ’t meeste water
er weer uit te laten vloeien, wat in ongeveer 3 seconden geschiedt.
Men herhaalt deze bewerking 4 keer, wat minder dan
eene halve minuiit duurt. Men dompelt dan, zonder te wachten,
de mand 12 oí 13 maal in het tweede vat met warm water, en
wel ZOO, dat men haar na elke indompeling er ongeveer 20 seconden
in laat, en haar dan even oplicht om uit te druipen. Wanneer
de mand aldus 12 á 13 maal 20 seconden is ondergedompeld
en dus in t geheel 4Vj a 5 minuten aan de werking van water
is blootgesteld geweest, zette men haar dadelijk in een’ bak met
koud water, om het zaaizaad te laten af koeien. Men spreidt het
zaad tot eene dunne laag uit en zaait het den volgenden dag.
Wanneer de methode op kleiner schaal wordt toegepast, en als
men dus bijv. de onderdompeling in gewone emmers doet plaatsgrijpen,
dan moet bij de bewerking het water op temperatuur
worden gehouden. Hiertoe staat een helper gereed met een’ bak
fi
beet en met een’ bak koud water. Terwijl men nu na de eerste
vier onderdompeliügen, met den tweeden emmer bezig is, brengt
de helper het water in den eersten weer op 55° of 56° C. Als men
dan tot den eersten emmer is teruggekeerd, behoeft gewoonlijk
no. 2 niet meer te worden gebruikt.
Waarschijnlijk kan de bovenvermelde methode veel worden ver-
cenvoudigd, door na de eerste 4 onderdompelingen in den eersten
bak de mand in den tweeden te brengen en hem daarin, zonder
uitlichten en weer indompelen, 4 minuten achtereen te laten;
daarna kan terstond tot af koeien worden overgegaan.
Dr. Giltay kreeg met de methode van Kühn-Dreisch zoowd. als
met die van Jensen zeer goede uitkomsten. Het wil mij voorkomen,
dat de eerstgenoemde methöde door den praktischen Iandbouwer
het gemakkelijkst kan worden toegepast; tenzij dat nadere proefnemingen
het vermoeden van Dr. Giltay tot zekerheid mochten
brengen, dat men na de eerste 4 onderdompelingen in den eersten
bak, de mand, zonder uitlichten en weer indompelen, 4 minuten
achtereen in den tweeden bak kan laten blijven.
Echter moet ook worden tpegestemd, dat het zaaigraan door
kopersulfaat wel eenigszins wordt beschadigd, vooral wanneer het
macbinaal gedorscht is. Maar ook graan, dat uitgezaaid is, nadat
bet volgens de heetwatermethode van Jensen is behandeld, staat
in den eersten tijd merkbaar slechter dan graan, dat vóór het uitzaaien
niet aldus werd behandeld; later echter halen de eerstbe-
doelde graanplanten de laatsten gewoonlijk wel weer in. —
Welke methode van behandeling van ’t zaaizaad men ook volge,
men heeft bij eene rationeele bestrijding van den brand nog andere
zaken in acht te nemen. Men trekke zooveel mogelijk de aan brand
lijdende haverplanten uit, zoodra ze als zoodanig herkenbaar zijn,
en men verbrande ze. Liet men ze staan, dan zouden de sporen
verstuiven, en niet slechts aan de zaaikorrels zouden deze later te
vinden zijn, maar ook op den grond, dien men niet ontsmet. Men
beweert dat brandsporen, op den grond gevallen en bij de bewerking
daaronder bedolven, 6—8 jaar lang haar kiemvermogen kunnen
bebonden en dus haverkiemplanten besmetten, zoodra deze