
sterken diktegroei. Soms treden later gevormde jonge bladeren,
tengevolge van den onregelmatigen groei der onde bladscheeden,
niet naar buiten; hun top wordt door deze oudere bladscheeden
vastgehouden. De bladeren („pijpen”) zijn in ’t algemeen sterk
gekronkeld en opgezwollen. Soms zwellen de binnenste schubben
der ni meer dan de buitenste; deze laatsten barsten. Znlke uien
gaan, ook na den oogst, gemakkelijk in rotting over.
Reup in klaver is gekenmerkt door korte, niet tot ontwikkeling
gekomen scheuten, — door witachtige, rondachtige knoppen, die
zelfs dikwijls geheel gesloten blijven, — door de witachtige kleur
en abnormale verdikking der scheuten en knoppen.
Aaltjesziekte der aardappelen. De bovenaardsche deelen der plant
zijn kroes en blijven dikwijls weinig ontwikkeld. Soms vormen
zich geene of slechts zeer kleine aardappelen; maar deze kunnen
toch ook wel tamelijk groot worden. Aan de oppervlakte der knol,
vooral aan ’t naveleinde, vindt men kleine, slechts zeer weinig
in de diepte zich uitstrekken de, donkere plekken, waarin aaltjes
in grooten getale aanwezig zijn.
Reup van boekweit. De leden van den stengel zijn doorgaans
sterk verdikt, veelal bijzonder kort. Soms zeer sterke vertakking
aan het benedenste gedeelte van den stengel , doorgaans op eene
plaats, waar deze eene knobbelvormige opzwelling draagt. Takken
kort, soms krommingen en buigingen der stengels en takken. De
planten vertoonen meestal een’ dwergvorm. Bloem en vruchtvorming,
vooral de laatste, blijven veelal achterwege. De verdikte
stengeldeelen zijn murw; van binnen bevatten zij soms heele
ophoopingen van aaltjes.
Fig. 25. Het bietenaaltje (Heterodera Schachtii): 1 = een bietenwortel met
volwassen wijfjes, die er aan zitten (nat. gr.); 2 = bietenzijworteltje, zeer
vergroot, met aaltjeslarven, die er in dringen (a); 3 = bietenzijworteltje met
opzwellingen (a) der opperhuid, tengevolge van de daaronder aanwezige aaltjes,
die sterk opzwellen; 4 = pas uit het ei gekomen larve, 5 = in den wortel
binnengedrongen, tot rust gekomen larve; 6 , 7, 8 = ontwikkeling van het
mannetje; 9, 10 = ontwikkeling van het wijfje. Van de figuren 4—10 is 4
naar verhouding sterker vej groot dan 5, 5 sterker dan 6 , 6 dan 7, enz.
Fig. 25. Zie verklaring op blz. 60.