
maar zóó, dat de lucht er flink doorheen kan strijken; altijd rnoeten
de boveneinden der geoogste planten, aan welke de hauwen bevestigd
zijn, naar het midden van den hoop gericht wezen.
II. V la s.
Vlasroest, veroorzaakt door Melampsora Lini Wtr.
Kenteekenen. Eerst vertoonen zich op de bladeren oranjeroode
stofhoopjes; later — tegen dat de bloemknoppen van ’t vlas zieh
vertoonen — vindt men deze nog wel op de bovenste bladeren,
maar op de onderste bladeren en stengeldeelen ontstaan zwarte
vlekken. De planten ontwikkelen zich siecht en sterven vroegtijdig.
Oorzaak. De vlasplanten worden aangetast of doordat van andere
vlasakkers sporen komen overwaaien, öf door eene besmetting, die
uitgaat van overblijfselen van vroegere vlasakkers, öf door sporen,
afkomstig van wilde planten (Linum catharticum). Door kieming
der op vlasplanten neergevallen sporen ontstaan zieke plekken op
de bladeren, waar zieh weldra de roode stofhoopjes vormen, die
uit zomersporen bestaan, welke overal heen waaien en de ziekte
in korten tijd ver verbreiden. De zwarte plekken bestaan uit wintersporen.
Bestrijding. Niet te dikwijls op denzelfden akker vlas doen
terugkeeren. Een’ te dichten stand der planten vermijden. Goed
uitgerijpt zaaizaad gebruiken, omdat dan de vlasplanten krachtiger
worden. — Men heeft opgemerkt, dat het vlas, afkomstig van
lijnzaad uit bepaalde streken, gewoonlijk ziek wordt, terwijl dat,
hetwelk uit andere streken afkomstig is, roestvrij blijft.
III. U ien o f a ju in .
a. Het verschimmelen der uien, veroorzaakt door Sclerotium
Cepae Lib. (— Botrytis? cinerea).
Kenteekenen. De ziekte woedt voornamelijk onder de reeds
geoogste, op de bewaarplaatsen aanwezige uien. Op den akker
zijn de zieke planten door meer geelachtig loof en door een slap-
voorkomen herkenbaar. Op de buitenste schubben vindt men terwijl
ze nog saphoudend zijn, kleine, wankleurige, eenigszins ino-e-
zonken plekken; op deze vormt zich een wit, vlokkig mycelium
en later een muiskleurig grijze schimmel, die zeer stuift. De zwam’
dringt dieper in het vleezige lichaam van de ui, en breidt zich
onder de bescherming van de droge buitenste schubben tot groote
zoden Ult, waarin weldra ronde knobbels ontstaan, die langzamerhand
in harde, zwarte korrels veränderen.
Oorzaak. De oorzaak is eene zwam: eene BotrytisBoovi, waar-
schijnliik alweer dezelfde Botrytis cinerea, die de sklerotiënziekte
van ’t koolzaaad teweegbrengt (bl. 90). In natte jaren vestigt zij
zieh gaarne op de uien in den grond en doet aldus de schubben
eerst geheel doorschijnend worden, en later sterven en inéénschrompelen.
De zwarte korrels, welke men doorgaans in hoopen bij
elkander vindt, zijn sklerotiën (bl. 45), die overwinteren en in
t volgende jaar de zwam weer tot ontwikkeling brengen, — niet
altijd weer op uien, maar ook wel op koolzaad, mosterd ’en herik
(bl. 90) op aardappelplanten(bl. 117), op mest (bl. 90), ook w e l—
in vochtige omgeving - op de bloemknoppen van allerlei planten
welke daardoor in rotting overgaan. ’
Bestrijding. Hoofdzaak is dat de uien luchtig en koel worden
bewaard, met tot groote hoopen opgestapeld, w/aardoor ook de
'^ene de andere, zou aansteken. Tot in ’t laatst van December verwijdere
men steeds zooveel mogelijk alle aangetaste exemplaren.__
De ziekte komt buiten ’t meest voor op zware, niet goed afwaterende
gronden. Op zulke bodems pote men de uien niet te diep, en men
tele m ’t algemeen de kleine, vaste soorten, daar de meer teere,
de minder dichte en de groote soorten ’t meest te lijden hebben.’
b. De valsche meeldauw der uien (Peronospora Schleideniana Ung.)
Kenteekenen. In Juni of Juli beginnen enkele planten een bleek
witachtig voorkomen te krijgen; de bleeke plekken krijgen spoedig
zeer kleine, nauwelijks waarneembare, violetbruine puntjes. Al
7*