
zij voeden zich met de bladeren van in ’t wild levende kruisbloemigen,
maar begeven zich soms op kultuurgewassen van dezelfde familie; en
Fig. 49. De mosterdtor (Colaspidema Sophiae). 1. ei; 2. larve; 3. pop, van
de rugzijde gezien; 4. pop, van de buikzijde gezien; 5. volwassen kever ; 6. volwassen
kever, van de rugzijde gezien, om de eigenaardige insnoering der
dekschilden even vóór hun uiteinde, te toonen; 7. spriet van den kever;
8. mosterdhlad, waarop zich bevinden: bij a een hoop eieren; hij h en c jonge
larven, vretende; hij d eene volwassen larve. Fig. 8 nat. gr. ; fig. 7 zeer vergroot;
fig. 4—6 insgelijks vergroot. De natuurlijke grootte is door streepjes voorgesteld.
het spreekt vau zelf dat de overgaug op deze gewasseu, vau welke er
vau dezelfde soort zoovele plauteu o p ’t zelfde terreiu bij elkaar staau,
aauleidiug geeft tot sterke vermeerderiug. Bij uitzouderiug had eeuu
zoodauige sterke vermeerderiug vau Colespidema Sophiae plaats op
kool- eu meirapeu; maar deze soort zoowel als Phaedon Cochleariae
vermeerdert zich iu West-Prieslaud elk jaar zeer sterk op de mosterd.
Iu ’t voorjaar, wauueer de mosterdplantjes opkomeu, komeu de kevers,
die iu den grond hebben overwinterd, te voorschijn en hebben
in korten tijd een groot aantal van de jonge plantjes gedood. Weldra
beginnen de wijfjes hare gele eieren te leggen : eenige dageu achtereen
leggen zij één of twee hoopjes vau 1 2 tot 2 0 stuks. Ongeveer 1 0 dagen
daarna komen de larfjes uit, die drie paar borstpooten hebben,
donker van kleur zijn, in de eerste jeugd zwart schijnen, en iu
den volwassen staat eene lengte van 7— 8 mM. bereiken. Deze
larven zijn in een deel van Noord-Holland onder den naam „zeug”
bekend; zij groeien suel. Binnen ongeveer vijf weken zijn zij volwassen.
Dan kruipen zij in den grond, waar zij binnen eenu '
iiitholiing verpoppen. De larven komen meestal te voorschijn
een poosje voor den tijd, waarop de mosterdplanten beginnen te
bloeien; eerst vreten zij gateu in de bladeren, ja zij vernielen deze
zelfs geheel; daarna knagen zij aan den stengel, en eindelijk tasten
zij ook de hauwen en de daarin bevatte zaden aan. Somwijlen
sterft dientengevolge de plant lang vóór de zaden rijp zijn. Daardoor
gaat soms de halve oogst en meer verloren. — Reeds iu deu zomer
ziet men de jonge mosterdtorren, die zich uit de in den grond
rüstende poppen ontwikkelen, te voorschijn komeu. Deze kevertjes
leven nog een tijd lang op de mosterd velden, waar zij hunne
verwoestingen voortzetten, voor een deel ook zich met herik of
andere in ’t wild groeiende kruisbloemigen voeden, tot ongeveer
den tijd dat de mosterd begint te rijpen en de tijd van den oogst
komt. Het meerendeel van de mosterdkevers kruipt dan in deu
grond of onder ruigte, yan waar zij het volgende voorjaar weer op
de velden verschijnen. Sommigen echter geraken tusscheu het uitge-
dorschte mosterdzaad en brengen daar den winter door. -—
Middelen. Het zorgvuldig uitroeien van herik en andere in ’t wild
groeiende kruisbloemigen iu streken, waar mosterd wordt geteeld.
Het wegzoeken van de mosterdtorren in ’t voorjaar, althans op die
i/
i li
,-i
II
f
b ■ t','W
ii