
fr»
uitgezaaide zaad uit den grond pikken; kraaien en roeken wachten
•daarmee altijd zooveel mogelijk tot de zaden zijn gaan kiemen:
deze zijn dan suikerhoudend en zoet. Vooral musschen, vinken
•en robijnen, kraaien en roeken en duiven maken zich aan het
rooven van uitgezaaide zaden schuldig. Om ze daarvan af te houden,
maakt men gebruik van allerlei vogelverschrikkers, van touwtjes
met stukjes van glimmende voorwerpen, van geluidmakende dingen
, enz. enz,; maar de vogels zijn aan al deze zaken spoedig
genoeg gewend, en zetten zich — om van hunne rooverijen uit
de rusten, soms eenvoudig op den vogelverschrikker neer. Kraaien
en roeken laten zich echter op de volgende wijze van een terrein
aihouden. Men doodt een’ roek, scheurt hem stuk en hangt hier
en daar een stuk boven den akker neer. Dan worden de roeken bang
cn kiezen ’t hazenpad. — Om kleine vogels van een zeker terrein af
te houden, waar gezaaid is , steekt men bier en daar een stokje in
den grond, bevestigt aan een er van een draadje en brengt vervolgens
den draad van het eene stokje naar het andere, waar men
het telkens om been slaat, zoodat er boven het bezaaide terrein
een web van draden wordt gevormd, waardoor de vogels worden
afgehouden. Men heeft waargenomen dat zoo’n web van zwarte
draden beter resultaat geeft dan een van witte draden. Het spreekt
•overigens van zelf dat dit middel op weinig uitgestrekte terreinen
beter kan worden toegepast dan op grootere; dat het dus in den
tuinbouw eerder toepassing zal vinden dan in den landbouw. De
iirma Blass en Groenewegen te de Bilt brengt een toestel in den
handel („garden webber”), waarmee het bespinnen van de eene
of andere oppervlakte met een web van draden zeer vlug en
g-emakkelijk kan geschieden.
Andere middelen ter bestrijding van vogelschade komen hierop
neer dat men de zaden, alvorens ze uit te zaaien, met eene ot
andere stof behandelt, die ze voor vogels ongenietbaar maakt,
terwijl het kiemvermogen der zaden er niet onder lijdt. Het best
gebruikt men daarvoor menie of teer. Bij het teeren der zaden
gaat men aldus te werk. Men doet het uit te zaaien zaad in een’
grooten bak, en roert ze voortdurend met de linkerhand om. In
11
de rechterhand houdt men ondertusschen boven dat zaad een’ lepel
met^ teer, dien men zoo houdt, dat het teer niet dan in kleine
druppels of in een heel fijn straaltje eruit loopt. Het bedruppelcn
met teer on het roeren van de zaden moet zoo geschieden, dat
later zooveel mogelijk aan iedere korrel een zoo fijn mogelijk
druppeltje teer klecft. Worden de zaden geheel of grootendeels in
teer gehuld, dan kiemen zij niet meer goed; en korrels, die in
’t geheel niet worden aangeraakt, erlangen natuurlijk de toe-
gedachte beschutting niet. Na eenige oefening geiukt het wel, het
teer zoo fijn te verdeelen als noodig is om de zaden voor vogels
ongenietbaar en ze toch niet onkiembaar te maken.
Om de zaden met menie te behandelen, doet men wat van deze
roode verfstof in eene schaal of een’ bak; men giet er wat water
op en brengt er dan het zaad in, waarin men duchtig gaat roeren.
Thans wil ik de leefwijze van de schadelijkste vogelsoorten in
’t kort bespreken.
De r ingmu s ch (Fringilla montana).
De ringmusch of veldmusch, vooral door een’ witten dwarsband
om den hals van de huismusch te onderscheiden, komt in de
onmiddellijke nabijheid van menschenwoningen veel minder voor
dan deze, en wordt daar gewoonlijk slechts in den winter, hi
gebrek aan voedsel, aangetroffen. Zij is meer een boomvogel
dan de huismusch: randcn van loofhouthosschen, weiden, waarin
knotwilgen staan, boomgaarden vormen hare meest geliefkoosde
plaatsen van oponthond; maar ook op het bouwland komt zij zeer
veel voor. De ringmusch is hier Standvogel (Dierk. bl. 88), evenals
de huismusch. Zij maakt haar nest ’t liefst in holten van boomen,
maar ook wel vrij in struiken en heggen. Zij broedt drie of vier
maal per jaar (telkens 4—7 eieren). De ringmusch voedt zich met
zetmeel bevattende zaden; vooral met granen en wel in de eerste
plaats met tarwe. Na den broedtijd begeven zich deze vogels in
groote scharen naar de graanvelden. Vooral de jongen, die bij
voorkeur melkrijpe graankorrels eten, trekken dikwijls in gansche
..UÚ